was, benevens zijnen behuwdbroeder SIMON SEMIJNS, onder het getal van de bewooners van Enkhuizen, met welke Jonker DIRK VAN SONOIJ, op naam van Prinse WILLEM DEN EERSTEN, in het jaar 1570, in onderhandelinge trad, om de Stad van de tiranij van ALBA te ontheffen, en de zijde van ORANJE te doen kiezen. Maar de omstandigheden hebben doen zien, dat het meer haperde aan de magt van den Prins, dan aan den wil van deze vrijheidminnaars, om op dien tijd hun voorneemen te volbrengen; waartoe de ijver tot den Hervormden Godsdienst hun niet weinig aanspoorde.
Nogthans was het beter, met bedaardheid te toeven, dan de gantsche zaak den bodem inteslaan. ORANJE evenwel vergat hun, noch zij hem. Hoe in Enkhuizen de Regeerders met de Ingezetenen handelden, zie men boven, op het Art, van de BROUWERS. In het jaar 1572 had de Drost van Midden een Karveel met Soldaaten buiten aan den dijk, bij het Brouwhuis, doen leggen, met oogmerk om hen behendig binnen Enkhuizen te brengen. Doch de Burgers kregen ’er de lucht van. Op den 20sten April van dat zelfde jaar had BUISKES schriftelijk bevel ontvangen, om de Stad en de Oorlogschepen, ware het mogelijk, te bemagtigen; tevens was aan hem gezonden een brief van de Burgerije, vol van beloften van hulpe tegen ALBA. BUISKES, na ’t overwinnen van den Briel en Vlissingen, stouter geworden, kwam binnen Enkhuizen, en openbaarde zijnen last; hoorende dat VAN LOO buiten de poort was, trad hij, gevolgd van eenigen, naar buiten, den Drost te gemoete, en vroeg: wat hier te doen, en waar heen met die knechten? De Drost stond op dat vraagen verzet, en was buiten staat te antwoorden. BUISKES beval hem, terstond te vertrekken, en deed die woorden met bedreigingen verzeld gaan; wordende door de BROUWERS zodanig ondersteund, dat Burgemeester WILLEM JANSZ den onkundige speelde, en de Drost zeil maakte, om een goed heenkomen te zoeken. BUISKES vertoonde daarop Burgemeesleren zijnen lastbrief van den Prins VAN ORANJE; die, zijnen grooten aanhang onder de Burgerije kennende, tijd zochten te winnen, in hoope dat de gemoederen zouden bedaaren; zij beraamden zeker verdrag, waarin de Burgerij genoegen nam; zie Att. ENKHUIZEN. Onder alle de beroerten, die, van tijd tot tijd, binnen de Stad voorvielen, vermits de Regenren zo sterk voor, als de Ingezeten tegen de Spaanschgezinden waren, gedroeg BUISKES zig zeer gemaatigd; alleenlijk begeerde hij van Burgemeesteren, op naam der Burgerije, dat het geschut, ’t welk voor het Stadhuis lag, op de wallen zoude gebragt worden. Doch Burgemeesteren zochten uitstel, tot op de terugkomst van Stads Afgevaardigden naar Amsteldam, om met den Graaf VAN BOSSU te spreeken. Vermids het antwoord, welk deze met zig bragten, ten nadeele van de Burgerïje was, bragt zekere HANS KOLTERMAN, die wist dat men voorneemens was, de aanhangelingen van ORANJE te straffen, de Gemeente in beweeging, tot zo verre dat het gemaakte verdrag vernietigd werd, en de Burgers beslooten de Stad te vermeesteren; het welk dan ook geschiedde. BUISKES had het bevel van het Noorder-, en DIRK JANSZ. BROUWER van het Zuider-Spuij op zig genomen. Kort nadat de Magistraat gevangen genomen was, verklaarde men zig tegen den Hertog.
BUISKES, aan wien, door ORANJE, het beleid der zaake, tot de komst van SONOIJ, aanbetrouwd was, begaf zig, als Overste, naar het Stadhuis, om op de verzekering te meer agt te geeven. De ballingen werden binnen geroepen, de Burgerij onder den eed gebragt, en naar den Briel en elders om hulpe geschreeven. Op raad van KOLTERMAN, nam BUISKES drie honderd vijftig Burgers in soldij, en gaf ieder van hun, uit zijn eigen beurs, vermits men op het Stadhuis geen geld gevonden had, een zevenstuivers penning op hand; ook betaalde hij de Busschieters en anderen. Doch deze waren naauwliiks agt dagen in dienst geweest, of zij kwamen op het Stadhuis, roepende: Wij moeten geld hebben, of zullen de Stad weer Papist maaken. Na dat zij eens en andermaal die bedreiging gedaan hadden, en zonder geld niet te stillen waren, stond BUISKES op, en zeide: Ik zal het gaan haalen. Hij ging daarop naar buiten, en haalde zo veel gelds, dat den Knechten eene week soldij betaald werd, en men hun zo lange bij hunnen pligt hield, tot dat de Watergeuzen in de Stad kwamen. Met de veranderinge der Regeeringe, die daarna volgde, werd PIETER LUITGESZ. BUISKES mede als Burgemeesler aangesteld. Kort daarna verscheen ’er SONOIJ, die het Gouvernement van Enkhuizen en andere Noordhollandsche steden op zig nam. Hoe getrouw een aankleever BUISKES ware van de partij, die hij omhelsd had, en wat staat op hem te maaken ware, was niet alleenlijk ten dien tijde uit alle zijne daaden kenbaar, maar werd, in het jaar 1587, verder openbaar, toen hij aangesteid werd tot Admiraal van ’s Lands Oorlogscbepen in ‘t Vlie; de Lastbrief daar toe was door Prins MAURITS geschreeven, en gedagtekend 26 Maart 1587.
Deze PIETER LUITGESZ. BUISKES had in huwelijk eene dochter van SIMON SEMEINS, een zeer rijk man binnen Enkhuizen; die, om den Godsdienst, het land hebbende moeten ruimen, zijne Werven en Zoutkeeten, als ook zijne andere goederen, Rederijen en Koophandel, gedunrende zijn afweezigheid, door BUISKES had doen bestuuren. Ook was de eerste commissie-brief van Prins WILLEM eigenlijk die van SEMEINS, schoon op naam van BUISKES gesteld, en door hem waargenomen; voor welke waarneeming BUISKES, na den dood van zijnen schoonvader, van de SEMEINSEN eischte, voor moeite, gevaar en verzuim, zo nopens die commissien, door toedoen van de SEMEINSEN, ten dienste van Prins WILLEM en den Lande, uitgevoerd, als wegens de administratie der voorschreevene goederen, eene somme van agt en-twintig duizend guldens. Over dien eisen, met de andere kinderen van SEMEINS, in verschil geraakt zijnde, werd hij eindelijk, door bemiddeling, van de SEMEINSEN betaald. Zie verder, zo van hem als van de eerste getrouwde voorstanders der vrijheid, ’t Art. SEMEINS.
Zie BOR, V, Boek, b. 233. enz VI. bl. 270, 271 en 272. HOOFT, VI. Boek, hl. 231, 233 en 235. VAN MEETEREN. IV. Boek, fol. 733. p. 746. BRAND en CENTEN, Historie van Enkhuizen, I. en II. Deel.