Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BREAUTE

betekenis & definitie

of Briaute, een jongen dapper Fransch Edelman, van een aanzienlijk geslacht, geboortig uit Normandijën, en Heer van Breauté genaamd. Na het sluiten van den vrede tusschen Frankrijk en Spanje, kwam hij, in rouwgewaat, ten Hove: weshalven Zijne Majesteit hem vraagde,waarom hij zig dus vertoonde, en of 'er iemand van de zijnen gestorven was? Waarop BREAUTE ten antwoord gaf: Sire! ik ga in den rouw, over den gemaakt en vrede met Spanje, vermits mij nu de gelegenheid benomen is, om van mijnen moed verder blijken te geeven, en eer door braave daaden te behaalen! Is ‘t andere niet, zeide de Koning, leg dan mv rouwgewaad vrij af; ik zal u eenbrief van voorschrijven aan den Prinse van Oranje medegeeven, en die zal u wel een eerlijke bediening bezorgen, waardoor gij gelegenheid genoeg zult vinden, om eere in te leggen.

Dit verheugde het hart van dien dapperen Edelman; hij ontving den brief, en begaf zig daarmede naar de Nederlanden, alwaar hij, door de Staaten en den Prins, gunstig ontvangen, en met een Ritmeestersplaats, onder Fransche Ruiterbenden in hunnen dienst, begiftigd werd. De Luitenant VAN BREAUTE, met twintig van de zijnen uit zijnde, verdeelde dit kleine getal nog in tweeën, en had het ongeluk, dus verzwakt, door de Ruiters van GROBEENDONK overvallen, en gevangelijk binnen ’s Hertogenbosch gebragt te worden. De Luitenant voornoemd schreef aan BREAUTE om geld tot zijn randzoen, en de dappere Ritmeester voegde bij hetzelve deze woorden, je suis bien ébloui que vous, avec vingt mal tres, vous etes lassé battre de quarante coquins ; dat is, ik ben verwonderd, dat gij met twintig ruiters, u door veertig schurken hebt laaten slaan; in welk schrijven, het woord Maitres, (eigenlijk gezegd Meesters, zo als de Franschen hunne Ruiters noemen, om dat zij meesters van hunne paarden zijn,) in tegenoverstellinge van het woord Schurken, van een zonderlinge kracht was, en ook ten gevolge had, dat, toen gemelde brief in handen geraakt was van GEHARD ABRAHAMS, bekend bij den naam van LEKKERBEETJS, zijnde Luitenant der Spaanschen, onder bevel van ANTONIE SCHETS, Heer van GROBBENDONK, Gouverneur van den Bosch, BREAUTE, door gemelden GROBBENDONK, het volgende antwoord daarop bekwaam: Hij behoefde zig niet te verwonderen, wegens het geen waarover hij schreef verwonderd te zijn, dewijl zulke coquins goede Soldaaten waren, en wel zo goed, dat zij niet alleen met veertig tegen twintig zulke Meesters, maar ook wel met twintig tegen twintig uit zijne compagnie zouden durven vechten; zo hij (BREAUTE) daar lust toe had, zou hij slechts tijd en plaats noemen.

Hier bij dient te worden aangemerkt, dat deze LEKKERBEETJE één was van hun, die voor dezen, in dienst van den Staat, de Stad Geertruidenberg verraderlijk aan de Spaanschen verkocht hadden. Schoon nu BREAUTE, zijnde een man van eer en adel, den strijd met zulk eenen verrader had moeten afslaan, nam hij de uitdaaging in de eerste drift aan, en was daarenboven zo onbedacht in het kiezen van de zijnen, dat hij op verre na de besten niet nam. De eerlooze LEKKERBEETJE, daarentegen, verkoos twintig uit driehonderd der uitgeleezenste Spanjaarden, en deed hen, boven dien, geduurende den tijd van een maand, op de beste wijze oefenen. Ieder partij moest, volgens gemaakte overeenkomst, met de gewoone wapenen ten strijde komen; doch die van GROBBENDONK namen lange bussen, met dubbele voorstukken aan de kolders, en voorzagen zig van groote opsteekers, die zij in hunne broeken verborgen.

De dag was bepaald op den 5den Februarij (1600), en de plaats de Vuchterheide, vóór den Bosch. BREAUTE trok, daags te vooren, met de zijnen uit Geertruidenberg, en sliep des nachts te Loon op ‘t Zand, alwaar hij des morgens, als een goede Katholijk, zijne Biecht deed en de Misse hoorde; daarna trok hij voort naar Fucht, en verscheen ’er de eerste. GERARD ABRAHAMS en de zijnen verscheenen ’er mede, digt geslooten, en voet voor voet gaande. Zonder veel geraas reeden zij op elkander aan, en elk koos zijnen man. BREAUTE ging op ABRAHAMS los, en schoot hem plotzelijk dood; te gelijk sneuvelde zijn broeder ANTHONIE ABRAHAMS, die Korporaal in de Kompagnie was, ais mede nog een zwager van hun. Van de zijde van BREAUTE SNeuvelden mede twee man, met den eersten aanval, naamlijk PLISSON, zijn Quartiermeester, en een BEAU-AUBERT. Toen de hoofden der Spanjaarden gesneuveld waren, scheen de overwinning zich voor de Franschen te verklaaren; doch bij den tweeden aanval verkoelde hunne drift, die in den derden nog meer verflaauwde, terwijl de moed der Spaanschen volstandig bleef.

Kapitein LA PIERRE, waarop BREAUTE zig meest vertrouwde, en die gewoon was met hem aan tafel te eeten, was de eerste, die de vlucht nam, en kort daarna tot de Spaanschen overliep; in welk schandelijk bedrijf meer anderen hem volgden. BREAUTE en zijn neef vochten, met de grootste woede, tot op het uiterste toe, en zelfs nog te voet, tegen veele Spanjaarden. Eindelijk beloofden de Spaanschen goed quartier, doch hielden hun woord niet: want GROBBENDONK, de overwinninge vernomen hebbende, zond eenige persoonen uit, die BREAUTE nevens deszelfs neef en nog drie andere Franschen, in koelen bloede doorstaken. BREAUTE riep: Vermoord mij niet als een schelm: geef mij mijn geweer weder, en laat mij toe mij dood te vechten. Vergeefsch: want toen hij zig gevangen gaf, had hij reeds meer dan dertig wonden bekomen, schoon anderen zeggen, dat hij door zo veele wonden vermoord werd. Deze schandende ontrouw veroorzaakte in de Nederlanden op nieuw een kwaaden naam voor de Spanjaarden, en werd ook, nu en dan, ten strengsten op hen gewroken.

Uit dit verhaal ziet men, dat de edele BREAUTE meest door zijne drift in dit ongeluk gebragt werd: want na het eerste treffen, viel hij terstond weder op den vijand aan, zonder bedacht te zijn om de zijnen eerst weder bijeen en in orde te brengen. Zijn lijk werd naar Dordrecht gevoerd, en aldaar uitgeschilderd, met duidelijke annwijzinge van alle zijne wonden, voorts gebalzemd, en verder naar Frankrijk overgebragt. Hoe gantsch partijdig en onwaar dit geval door MEERBEEK, in zijn Chronijk, fol. 944, verhaald wordt, kan de weetgraage ieezer aldaar nazien, en ’er ook een verslag vinden van de heerlijke begraavenis, LEKKESBEETJE en zijnen broeder in den Bosch aangedaan; benevens het zwetzend grafschrift, in ’t Latijn, door JOH. BOCHUS, en vertaald door gemelden MEERBEEK, die bij alle zijne logens nog voegt, dat BREAUTE door den broeder van LEKKERBEETJE ZOU doorschooten zijn, en ontkent dat hij, na zig gevangen gegeeven te hebben, schandelijk werd omgebragt. Dit zonderlinge geval is meer dan eens in prent gebragt, als door KONING,naar de tekening van S. FRANK; door MULDER, en ook door J. LUIKEN.

Zie van dit verhaal REIJD, BOR, VAN MEETEREN, DE GROOT, OUDENHOVEN en meer anderen.



NB.
De misstelling, op ’t Art. ABRAHAMS, Gerard in ’t Eerste Deel, door mij begaan, met te zeggen, dat LEKKERBEETJE Luitenant in dienst der Staaten was, gelieve de leezer, naar inhoud van het bovengaande, te verbeteren.

< >