Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOGAARD, Jan Willemsz

betekenis & definitie

geboortig van Wezel, doch bekend voor een Amsterdammer, vermits zijn naam, in de verschillen van de Remonstranten en Contra-Remonstranten, van den jaare 1620 tot 1632, zeer berucht geworden is, hebbende hij, mogelijk, te sterk geijverd voor de zaak der laatstgenoemden. In het jaar 1619, was hij aangesteld tot Schepen der stad Amsteldam. Op den 16den Januarij van het volgende jaar was de beroemde REM BISSCHOP voor het Collegie van Schepenen ontboden; doch hij vond raadzaam, niet te verschijnen.

Zijne vrouw daarvan de redenen te kennen gegeeven hebbende, werd daarop ’t besluit genomen, het komptoir, de brieven, enz. van gemelden REM BISSCHOP te doorzoeken, dat door den Schout en twee Schepenen gedaan werd. Zij namen eenige schriften mede, en onder die eenen brief, waarin van de verandering der Regeeringe, in het jaar 1618, gewag gemaakt wordt. De Schepen BOGAARD werd, weinige dagen daarna, naar Leiden en ’s Hage afgevaardigd, om de ontdekkingen, in ’t Komptoir van BISSCHOP gedaan, te vergelijken met de bekentenisse, die zekere STOCHIUS te Leiden gedaan had. De zaak van BISSCHOP, weet men, liep in ’t volgende jaar ten einde: ook is ’t bekend dat ’er meer gemaatigdheid bij de Amsteldamsche Regeering begon plaats te krijgen, en dus de al te ijverige Gereformeerden van het kussen geweerd werden; ’t geen dan ook de oorzaak was, dat BOGAARD, in de volgende jaaren, niet weder als Schepen aangesteld werd.

In het jaar 1624 vinden wij hem weder, in eene andere schoon mindere waardigheid, als Luitenant der Schutterije: in welken rang hij zig bevond onder hen, die van hier uittoogen, ter versterkinge van het Staaten Leger voor Bommel. Het Vaandel, waarvan BOGAARD Luitenant was, stond onder bevel van den Kapitein JACOB JACOBSZ VAN HINLOPEN, Schepen, en den Vaandrig NICOLAAS CLOUK, zijnde in drie Korporaalschappen verdeeld. Onder den Korporaal JAN LETTEN stonden negen Adelborsten, agt onder CORNELIS KLAASZOON, en een gelijk getal onder CORNELIS JANSZ VAN ROERMOND. De twee Sergeanten waren ROELOF DE VRIJ en HANS DE KEIZER, bestaande de geheele manschap uit twee honderd twaalf koppen. Alle dezen waren vrijwillig, uitgetogen, haakende naar niets anders, dan om het land en deszelfs ingezetenen van dienst te kunnen zijn, tegen den algemeenen vijand. Niet alleenlijk hadden zij dien last gewillig aanvaard, maar zij namen ook te Bommel, met groot vermaak, dag en nacht getrouw de wachten waar.

Naauwlijks waren zij binnen de gemelde stad, of die van 's Hertogenbosch ijverden om eenige voordeelen op de Amsteldammers te behaalen. Kapitein HINLOPEN en zijn Luitenant BOGAARD, hier voor willende zorgen, geboden hunne onderhoorige manschap, zig niet roekeloos buiten de Stad te begeeven, waardoor de vijand langs hoe stouter werd. De Amsteldammers alle die tergingen niet kunnende verdraagen, toogen ten getale van elf uit, om eenige vijanden te betrappen, waarvan zij ’er vijf gevangen namen, twee van hunne paarden schooten, en de overige deeden vluchten; waarna die van den Bosch het niet meer waagden, hen te ontrusten. Doch op Meiavond trokken eenigen van de onzen uit, om eenen Meiboom te haalen; zij kapten dien in het gezicht van den vijand, digt bij de Maas, bragten den boom binnen Bommel, en plantten dien op de markt, voor het verblijf van Kapitein HINLOPEN, met dit naamspeelend bijschrift.

Soo HINDELOOPEN in een BOGAART CLOEK elijck.

En een VRIJ KEIZER leeft in 't onbedwonghen rijck.,

Soo leeft ghij sonder jock, ô Bataviersche Quanten

Maeckt hier u vrijheit sterk, en wilt de Meij nu planten.

Op den 29sten van die zelfde maand kwam de gezegde manschap binnen Amsteldam te rug, en werd op den Dam bedankt en betaald.

Met voordagt heb ik dit uitvoerig verhaald: eensdeels om dat het mijnen stadgenooten tot eer strekt; ten tweeden, om hunne uittogten nader te bevestigen; ten derden, om te doen zien doe BOGAARD, kort daarop, ’er allerslechtst voor beloond werd. Dat hij, in den jaare 1626, Ouderling bij de Gereformeerden zijnde, sterk voor zijne fecte was, gelijk boven gezegd is, bleek uit de voorspraak, die hij, met de Predikanten SMOUT en KLOPPENBURG, bij de Regeering deed, voor Kapitein ZWART, welke, bij de plondering van het huis op de Oude Schans, gegreepen was. Dan, zo het waar is, als of zij zouden hebben willen beweeren, dat ZWART en zijne medevangenen in eene goede zaak geijverd hadden, is het tevens waar, dat zij een onbestaanbaare daad verricht hebben, alzo men alles, wat naar de minste oproerigheid zweemt, veel min eene openbaare plondering, kan noch mag goedkeuren, en eene goede zaak nimmer daardoor kan bevorderd worden.

In dit en het volgende jaar waren de opschuddingen binnen Amsteldam genoegzaam onophoudelijk. Het inbrengen van andere Regenten; het verleenen van meer vrijheid aan de Remonstranten; het ontwerp van de aanneeming van Waardgelden, in het jaar 1628; en vooral het aanstellen van Remonstranten tot Officieren van de Burger-Krijgsraad; dit waren zaaken, die de gemoederen tegen elkander hevig verbitterden, en waarmede BOGAARD, benevens anderen, zig moeide. De gemelde oproeren begonnen uittebarsten, met de aanstellinge van JAN KLAASZOON VLOOSWIJK tot Kapitein, in plaats van den overledenen Burgemeester PIETER DE VLAMING VAN OUDSHOORN, een man, die, om zijne onbezonnene uitdrukkingen, in ’t jaar 1618, als Luitenant in die Kompagnie was afgezet, zijnde bekend voor een ijverig voorstander der Remonstranten.

Wij zullen ons niet inlaaten tot een omstandig verhaal van zaaken, daar over voorgevallen, noch melding maaken van het aandeel, dat Doctor KAREL LENARDSZ en anderen daarin hadden; alleenlijk zullen wij hierbij voegen, dat eenigen uit de misnoegde Schutters, in de maand November, gecommitteerd werden naar den Haag, om hun bezwaar aldaar aan de Sijnode voortestellen; en dat onder hen, die daartoe verzocht waren, BOGAARD als de eerste gemeld wordt.

De Regeering toonde zig zeer gebelgd over het gehouden gedrag der misnoegden. In ’t laatst der maand December werden VAN GOETHEM en DINGSTEE voor Schepenen gehoord en weder losgelaaten; doch de Oud-Schepen JAN WILLEMSZOON BOGAART, Doctor KAREL LENARDSZ en anderen werden, den 5den Januarij 1629, mede ontboden, en op eenige stukken ondervraagd, waarop BOGAARD zwaarigheid maakte, den Schout mondeling te antwoorden. Hierop werd hun de tijd van drie uuren gegeeven, om zig te bedenken en naar huis te gaan. Na verloop dan dien tijd wederkomende, en bij de voorige weigering volhardende, werd hij, benevens LENARDSZ, in arrest gehouden, gelijk ook anderen, als HARKE, CROESER, DINGSTEE en VAN GOETHEM, gevat werden.

Op den 13den Januarij antwoordde of bekende de Oud-Schepen BOGAART, dat hij het Request, aan de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland gepresenteerd, geleverd had in handen van den Deurwaarder van gemelde Heeren Staaten. Het Request luidde als volgt:

Vertoonen met behoorlijke reverentie ende eerbiediging, de Ingezetenen, Schutteren, Burgeren en Negotianten der Stad Amsterdam, hoe dat verscheide onheilen en swaarigheden in deeze stad Amsterdem ontstaan zijn. Soo door het extraordinaris getal van Waardgelden en de ongeregeltheden van dezelven, als ook door eenige persoonen, de religie niet toegedaan zijnde, die eenigen tijd herwaards in verscheidene bedieningen zijn geraakt, waar door te vreesen staet dat meerder swaerigheden sullen ontstaan, tot verstooringe van de waere Christelijke Gereformeerde Religie, en verderf deser goede Stede, ten sy tijdelijk daar inne werde versien.

Waeromme sy supplianten haer ootmoedelijk keeren, tot U. E. H. Haere Hoog Mog. als Overheid versoekende, dat U. E. gelieve te besorgen, dat de floreerende Stad Amsterdam werde gesteld in haare voorige staat, welstand ende eenigheid, en dat ten dien einde de Waardgelden, mogen werden gereduceert tot het getal, in de afstandt van de satisfactie van Amsterdam uitgedrukt, ende deselve voorzien mogen werden met sodanighe Officieren, daer inne de goede Ingesetenen deeser Stede gerust konnen zijn, midsgaden dat voortaan in alle bedieningen mogen werden gebruikt, persoonen die de waere Gereformeerde Religie syn toegedaen, op dat de ruste ende welstand deser Stede ende de Kerke Christi in deselve also mag werden geconserveert. ’t Welk doende.

Wijders bekende hij, met andere, na gedaane presentatie, alhier ter Stede eens of tweemaalen vergaderd te zijn geweest, en onderling beslooten te hebben, dat men weder naar den Hage zoude gaan, om op het Request, aan de Heeren Staaten, apostille te verzoeken. Doch hij verklaarde tevens, van geen verdere Deductie of Remonstrantie te weeten, noch met eenige geestlijken of politiquen over het Request te hebben gesprooken, veel min deliberatie daarover gehouden; maar dat alle communicatie daarover gehouden, geschied was met die persoonen, waarmede hij in 's Hage geweest was. Ook ontkende hij iets te weeten van procuratie of getekende Requeste; verklaarende verder, dat Doctor LENARDSZ de Deductie, bij hem gepresenteerd, had gedaan buiten kennisse van hem, en van hun, die met hem in ’s Hage geweest waren.

BOGAARD, den 20sten, weder gehoord wordende, was toen van gedachten, dat hij, als Burger, ongehouden was te antwoorden op de vraagen, hem door den Hoofd-Officier gedaan.

Den 29sten herhaalde hij zijne voorige gezegden dat hij naamlijk, wel in den Haag, doch bij de andere Burgers niet gelogeerd geweest was, noch met hun gegeeten had, dan na de overlevering van ’t Request; dat hij toen van hun verstaan had, dat zij de Deductie hadden overgeleverd, en daarover bezwaard zijnde, dezelve te rug gehaald had: verklaarende verder wederom, ongehouden te zijn, op de vraagen van den Hoofd-Officier te antwoorden.

Daarop volgde, den 31sten Januarij, deeze Sententie.

„Alsoo Jan Willemsz Bogaert, oud Schepen deser Stede, geboren binnen Wesel, jegenwoordigh gevangen, buyten pijne en banden van ijfere bekent heeft, en mijne Heeren van den Gerechte voorts ghebleken is, dat hij gevangen, niet ignorerende de onrusten ende turbulente gemoederen van eenige Ingesfetenen deser goeder Stede, hoe langs hoe meerder, hoewel sonder eenige gefundeerde oorsaken ende redenen tegens hare wettige Regenten gecommoveert, door verscheyden dissidentien, op genomen buyten waerheyd, ende contrarie de menichvuldige verklaringhe, bij de goede Regieringhe deser Stede meer malen gedaen, hem vervordert heeft te gebruycken sekere onwaerachtige ende calumnieuse request tegens de Regieringe ende effectuelijck, tegens de wettighe Regenten deser Stede, ende uyt den name van de Burgers, Inwoonder deser Stede ingestelt, sonder dat hij ghevanghen eenighe last van meerdere, als van weynighe syne Complicen daer toe ghehadt heeft, hy ghevanghen evenwel neffens eenighe quaetwiliighe syne Complicen (hem met eenen Karel Leendertsz als de voorste en meeste beleyders presenterende) en in verscheyden vergaderinghen ende Conventiculen tot dien eynde binnen deser Stede aengheleyt, gefrequenteert hebbende de ghemelte fameuse requeste aen eenighe leden van de Groot-Mog: Heeren Staten van Hollant ende West-Vrieslant gherecommandeert, ende aldaer af geraden zijnde, van hun voornemen, daer na aen de Vergaderinge van hare Groot-Mog: gepresenteert heeft, sonder alvoren hun versoeck aen hare respective Magistraten bekent te maken, streckende ’t selve tot voedinge ende vermeerderinghe van de dissidentien ende jalousie by eenighe quaetwillige tegens de Regenten deser goeder Stede opghenomen, omme met ende door den calomnieusen inne-houden van dien, de leden van hooch-ghedachte vergaderinghe verabuseert hebbende, deselve met een inghenomen impressie teghens deser goede Stede te conciteren, voorgevende als oft de goede Gemeynte onlydelijcke overlast ende quellagie, door de ordinaris Soldaten alhier ter Stede aenghedaen werde, daer nochtans mijne Heeren van den Gerechte tot op huyden van geene overlast en weten, noch oock hy ghevange ofte eenige van syne Complicen oyt aen mijn Heer de Schout, ofte den Heeren Schepenen, syns ghevanghens ordinarije Rechters, yet sulcx te kennen heeft ghegheven, dat hy ghevanghen door sulcke ghefabriceerde onwaerheyt ghetracht heeft tot cassatie niet alleene van eenighe meerdere soldaten tot voorstant van de goede Regeeringhe ende ghemeynte alhier aenghenomen, maer oock tot reductie ende minderinghe van ’t ghetal der vorige deser stede soldaten, alles contrarie de gherechtigheyden ende contracten van deser stede weghen met hare Groot Mog: ghemaeckt, ’t welck saken van Regieringhe zijnde hem ghevanghen int particulier niet roerden, ende daeromme, ende te meer ten respecte van syns ghevanghens qualiteyten, hy ghevanghen niet behoort hadde de gherechticheyden deser goeder Stede (die doch een yeder Ingeseten schuldich is voor te staen), wegh te nemen ofte te verminderen.

„Dat mede hy ghevanghen in de ghemelte Requeste hem niet ontsien en heeft, aen de goede Regieringhe deser Stede, conform de gherechtigheid ende Privilegiën gemanieert, per Calumniam te imputeren de onrusten ende swaricheyden, alhier inder waerheyd door eenighe quaedwillige ontstaen, ende de sake daer by niet latende, oock der Regenten persoonen te insimuleren of dat door haer noch meerder swarigheyd stont te verwachten, maeckende haer syne Wettighe Magistraten, also verdacht, als of eenich merckelyk quaed by haer voorgenomen, waer teghens de goede Politie ende Ghemeynte, tot voorstand van de welcke sy nochtans by eede verplicht zijnde, alle hare Actien met aller discretie dirigeren streckende sulcx alles om de Hoge Overigheid deser Provincie te bewegen tot veranderinge van de Regieringhe, die nochtans conform deser Stede Privilegiën aanghestelt ende continuelijck ghepleecht is, dehalven alsoo hy ghevanghen niet alleere syne Wettighe Magistraten ghecalumniceert, hare Groot-Mog: met valsche onwaerheyden een indruckinghe van diffensie teghens deser Stadt ghesocht heeft te gheven, tot veranderinge van de Regieringhe deser Stede, maer oock de onrusten ghevordert, ende de turbulente ghemoederen van eenige Inwoonders deser Stede meerder mit sulck syn doen verweckt heeft, die door misvertrouwen, ende quaedwilligheyd sonder oorsaken teghen de goede Regieringhe deser Stede opgenomen, van hunne Magistraet verre gealieneert, zijnde, droevighe commotie en confusie in desen stant en ruste van deser goede Stede lichtelijc soude hebben gecauseert, daer toe alreede by andere ten selven tijde de bande gheopent werde door inpertinente middelen tot dessolutie van der Schutteren eedt, zijnde de bande van ghehoorsaemheyt ende van de vordere schuldighe plicht, waer door de turbulente gemoederen haer precipiterende, middelen om de standt ende de ruste deser goeder Stede te behouden souden onnut ende ondienstigh ghemaeckt zyn.

„Alle ’t welcke myne Heeren van den Gherechte considererende, ende omme te behouden de goede ruste deser Stede, niet connende ’t selve onghemerckt laten passeeren, te meer alsoo de voorsz. ghevangen by den Heere Officier ontboden ende versocht tot antwoorde op de vragen hem voor te houden, daer nae by continuel refus van ’t selve, in detentie gehouden ende meermaelen ghehoort, ende hem syne faute aengewesen, ende hem bekent gemaekt zijnde, by soo verre hy de selve agnosceerde, dat myne Heeren van den Gherechte tot gratie ende volle remissie van syne excessen ghenegen waren, ende evenwel hy by syne quade opinien bleef, hebben sy gesien de informatie van den Here Offic. des gevangens bekentenisse voor soo vele hy gheconsesseerdt heeft ende gelet op alle ’t gene tot syne ontlastinge heeft connen dienen den selven binnens Camers gecondemneert, ghelijk sy hem condemoeren mits desen in een multe van 2000 gulden, ende daerenboven in een honorable amende van binnen vier ende twintich uyren na de pronuntiatie van desen, te compareren voor haere Collegien, aldaer schultkenninghe met ongedeckten hoofde van syne begane fauten, te doen, ende God, ende de Justitie om vergiffenisze te bidden, ende by weygheringhe van sulckx, lasten hem te gaen uyt deser Stede en de vrijheyd van dien, ende een myle int ronde, ende daer nyt te blyven den tyt van twee eerstkomende Jaren, sonder middeler tijt daer weder in te mogen komen op poene van meerder straffe, doemende hem voorts in de costen syner gevankenisse ende misen van Justitie.

„Aldus ghearresteerdt binnen Amstelredam. By allen den Burghemeesteren Dempto Geurt Dircxsz. en alle den Schepenen, behalven Hillebrand Schellinger ende Symon de Ryck, den 31 Januarij 1629. En binnen ’s Camer gepronuncieert ten overstaen van de Heeren Offic. ende alle den voorsz. Schepenen. Laeger stond by my der selver Steede Secretaris door lasft van de voorsz. Heeren schepenen, D. Mostart."

Dese Sententie uytgesprooken ende van Jan Willemsz. Bogaert aengehoord ende wel verstaen synde, heeft deselvige van dat vonnisse gheappelleert aen de Ed. Groot Mogende Heeren de Heeren Staeten van Holland ende Westvriesland ofte aen het Hof-Provintiael, ende daer het hem sal gheraeden duncken."

Intusschen hield hij zijn verblijf te Haarlem en in 's Hage, terwijl zijne Huisvrouw ELISABETH ROETERS, zijnen handel, die in een Zeepziederij bestond, bleef waarnemen. Naauwlijks was hij uit de stad, of een meenigte van schotschriften werden ten zijnen nadeele alomme verspreid. In één van die werd hem zelfs ten laste gelegd, dat hij de gemeente zou bestoolen hebben, met het verkoopen van zeep in te kleine tonnen; waartegen hij zig, door het in openbaaren druk uitgeeven van verscheidene beëedigde verklaaringen, verweerde. In andere wenschten men hem schavot, galg en rad toe. Dus zag men in Amsteldam, met de tijden, de zaaken veranderen; want zeker is het, dat BOGAARD, eenige jaaren te vooren, door zijn bedrijf, den naam van een getrouw Patriot zou verdiend hebben, daar hij nu dien van eenen muitemaaker kreeg, en ook als zodanig gevonnis werd.

Uit eene ontmoeringe tusschen hem en DE GROOT, die ons door BRANDT, in het leven van den laatstgenoemden, (bl. 425 en 426), verhaald werd, blijkt, dat BOGAARD zig, na het eindige van zijn bannissement, weder in Amsteldam bevond; dan, hoe zijn proces is afgeloopen, is mij niet gebleeken.

< >