Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BERGUM (Oostergoo)

betekenis & definitie

Eén van de veertien Dorpen der Friesche Grietenij Tietjerksteradeel, in ‘t Kwartier van Oostergoo. Voorheen was in het Klooster aldaar de standplaats van het Convent Bergklooster. Men vindt aldaar zeer schoone Weij- en Bouw-Landen, en aanzienlijke Veenen, waaronder het Bergummer Veen uitmunt. De Predikant van Bergum behoort onder de Klassis van Leeuwaarden.

Een half uur van het zelve is de Bergummer Meer.Het Klooster, zo even gemeld, was aan den Bisschop NICOLAAS toegewijd, en behoorde onder het Kapittel van Windesheim. Uit kracht eener Bulle van Paus PIUS DEN VIERDEN was het naderhand met den Bisschoplijken Stoel van Leeuwaarden vereenigd, en de Kerk tot een Parochie verheeven. Dan het ging hier met de invoering der nieuwe Bisdommen, en vereeniging met andere Kerken, als elders: de Prior liet geene middelen onbeproefd, om de nieuwe verëeniging te weeren; zijne redenen waren niet zonder grond.

‘t
Staat niet aan mij, schreef hij aan den Hertog VAN ALBA, het Klooster aan den nieuwen Bisschop over te laaten. Wij zijn (zegt hij verder) aan het Kapittel van Windesheim onderworpen, en hebben dus veele vrijdommen van de Kerkvergaderingen en van Keizer Karel zelfs verkreegen, en die ook door ‘t Concilie van Trenten bevestigt zijn. Den Hertog kon het niet onbekend zijn, dat zij een eed gedaan hadden, van in geen vervreemding der Kloostergoederen te zullen bewilligen. Ook waren zij door een oude verbintenis verknocht aan de Staaten van Friesland, waar van zij na eigen zinnelijkheid niet mochten afstappen. Zij waren altoos gehoorzaam geweest, aan de Koning, aan zijne Stadhouders, en dus zou het onbillijk zijn, hun Klooster van deszelfs voorregten te berooven, of uitteroeijen. Hunne inkomsten waren door de vermindering der daaglijksche aelmoessen zeer sober, en konden pas twee duizent guldens jaarlijks haalen. Zij leefde sober, stil, onberispelijk; doende niets dan het waarneemen van den Godsdienst, om anderen, die niet al te Godsdienstig waren, ten voorbeeld te strekken. Hun gewisse was oprecht, en kende zig aan geene misdaaden schuldig. Dan wat baatte het schrijven van eenen Prior, daar de Paus, de Koning en ALBA hem tegen waren!

Zie WINSEMIUS, Chronijk. Oudh. van Friesland, I. Deel, bl. 443 en 444.

< >