Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BELIJDENISSE DES GELOOFS

betekenis & definitie

van de Nederlandsche Kerke. Deezen naam waren de verdrukten, in ‘t Jaar 1560, genoodzaakt te geeven aan het zamenstelsel van hun Geloof, en wereldkundig te maaken, om den haat, den laster en vervolging te doen verstommen. De voornaamste zamenstellers van hetzelve waren, eerstlijk: GODEFRIED VAN WINGEN, Leermeester der Zoonen van JOHANNES à LASKO, die, in ‘t Jaar 1553, met à LASKO, MIKRONIUS en UITENHOVEN, om de wreedheid van Koningin MARIA te ontwijken, Engeland moest ontruimen, en vervolgens, om de strafheid der Lutheraanen, Koppenhagen vaarwel zeggen; van waar hij zig naar Embden begaf, alwaar hij waardig gekeurd werd, voor een der eerste Afgezanten aan de Geloofsgenooten in Vlaanderen te dienen.

De tweede, of liefst de eigenlijke opsteller, was GUIDO DE BRES, geboren te Bergen in Henegouwen, en in 1567, te Valenchien, om deeze zijne Belijdenis, omgebragt. Deeze Mannen waren het, die, met goedvinden van C. COOLTUIN en anderen, hunne geloofsgenooten en medearbeiders, in de Gemeenten van Doornik, Valenchien en elders, die zig in Brabant en Holland onthielden, gemelde Belijdenis opstelden; in ‘t Jaar 3561, in de Waalsche Taal, in geschrift brachten, en in 1562, op eene Kerkvergadering, te Antwerpen gehouden, ter goedkeuring in druk overgaven, in tegenwoordigheid van den Meer PHILIP VAN MARNIX, Heer van St. Adelgonde, die dezelve aldaar ook mede overzien heeft.

De Belijdenis bestond uit de alombekende XXXVII Artijkelen; in welke Artijkelen de Nederlandsche Gemeenten, onder het kruis zuchtende, haare overeenstemming met de H. Schrift ten klaarsten betoonden, en aan de gantsche Wereld deeden zien, dat zij vrij waren van alle de Ketterijen, die hun door de Roomschgezinden ten laste geleid waren. Naauwlijks was dit Geschrift, of deeze Belijdenis hunner Leere bekend, of zij werd, door veele aanzienlijke Mannen, Grondleggers der Nederlandsche Vrijheid, als Graaf LODEWIJK VAN NASSAU, den Graaf VAN KUILENBURG, de Vrouw en Dochters van den Graave VAN DEN BERG, de Baander-Heeren VAN BREDERODE, en meer andere van de Verbondere Edelen, aangenomen en onstersteund. In het Jaar 1565 werd dezelve, op den Rijksdag te Augsburg, Keizer MAXIMILIAAN, en, in het volgende Jaar, zelfs Koning FILIPS aangeboden.

In het gemelde Jaar van 1566, werd de Belijdenis gedrukt, onder den Tijtel: Bekentenisse des Geloofs, in ‘t gemeen ende eendrachtelick van de Geloovigen, die in Nederland overal verstrooit zijn, en die na de zuiverheid des Heiligen Euangeliums ons Heere Jesu Christi begeeren te leeven, verzeld van eenen voorafgaanden Brief aan den Koning.

Den 5den van de Maand October des Jaars 1571, werd de Belijdenis onderschreeven door de Leden der Emdensche Kerkvergadering, en, volgens inhoud van het II Art. der Sijnodale Vergadering, gedrukt; vervolgens nader gestaafd, door ondertekening, op de Nederlandsche Kerkvergadering, gehouden 1579, en daarna 1581 te Middelburg, alwaar men besloot tot eene nieuwe uitgaave die in 1582 volgde; wordende, in ‘t Jaar 1593, te Dordrecht, bij JAN CANIN, nogmaals herdrukt, vermeerderd met een kort sommier of inhoud van ieder Artikel, en schriftuurplaatsen op den kant.

Eindelijk geschiedde, op de Sijnode Nationaal, gehouden te Dordrecht 1618 en 1619, eene nieuwe overziening, goedkeuring en bevestiging in dien form, zo als men dezelve, na dien tiid achter meest alle Kerkboeken geplaatst heeft; stemmende de inhoud daarvan overeen met den druk van 1562. Door JACOBUS REVUS is dezelve in het Grieksch en Latijn, en door anderen in andere taalen overgebragt.

Deeze Belijdenis des Geloofs, gelijk wij gezien hebben, was reeds vroeg, door eenige aanzienlijke Heeren, mededeelgenooten van het vermaarde Verbond der Edelen, aangenomen, ondertekend en beschermd. Onder de laatsten kan met reden geteld worden Prins WILLEM DE EERSTE; doch niet zo vroeg als in het Jaar 1561, toen bij nog een belijder van den Roomschen Godsdienst was; ook nog niet in het Jaar van 1566 of 1567, toen hij zig alleenlijk beijverde om de vrijheid van Conscientie te bewerken; maar eerst in ‘t Jaar 1573, wanneer hij zig te Dordrecht tot de Gemeente begaf, het H. Nachtmaal met dezelve hield, en zig aan de Kerketucht onderwierp. Van toen af oordeelde die Vorst zig verpligt, om niet slegts als Stadhouder, volgens den inhoud zijns Lastbriefs, maar ook voor zig zelven, als Lid der Gemeente, ’er de hand aan te moeten houden. Uit hoofde hier van was het, dat hij, als Stadhouder, met en benevens de Staaten, die hem daartoe verlof gaven, zig geregtigd oordeelde om verlof te kunnen geeven tot het houden eener Provintiaale Sijnode binnen Dordrecht Ao. 1574, die ook tot de daadlijke overziening en bevestiging der Belijdenisse besloot.

Even wettig was ook de Vergadering, welke daarna, 1581, te Middelburg gehouden werd, vermits de Prins, volgens de magt aan hem verleend, aan verscheidene Predikanten, Leden van die Vergadering, schreef, dat het zijne wille was, dat die Sijnode beroepen werd. Nog kragtdaadiger, evenwel, is de bescherming geworden, na dat de Algemeene Staaten openlijk verklaard hebben, dat zij de verdediging en bescherming van de Gereformeerde Religie, (door welke zij geene andere konden noch wilden verstaan hebben, dan de Religie en Leere, begreepen in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en Heidelbergschen Catechismus) op zig namen: welke bescherming, van tijd tot tijd, vermeerderd is; zijnde de grond daar toe geleid in de eerste vrije Vergadering der Staaten van Holland, te Dordrecht, op den 15 Julij 1572, en verder uitgebreid drie Jaaren laater (1575), toen het besluit genomen werd, dat Zijne Excellentie de hand zou houden aan de oefening van de Euangelische Religie, en de Roomsche Religie doen ophouden; welk besluit nog nader, 1576, bevestigd is geworden, door de Unie van Holland en Zeeland; nader bepaald bij alle de gewigtige Staatsgebeurtenissen, en ten klaarsten bevestigd in den Jaare 1619.

Dan deeze bescherming, hoe magtig ook, heeft niet kunnen beletten, dat deeze Belijdenis, zo wel als meest alle anderen, haare verachters, heimelijke tegenstreevers, openbaare vijanden en berispers heeft gehad. Wij zullen alleenlijk hier de naamen melden van hun, welke zig tegen dezelven, op deeze of geene wijze, verzet hebben.

De eerste van die was de beruchte Inquisiteur SONNIUS; voorts CORANUS, KOOLHAAS, KOORNHERT, HERBERTS, SIJBRANTS, HAKKIUS, WIGGERS, BLOKHOVEN, benevens allen, die tot de Remonstranten behooren. De voornaamste verklaaringen en uitleggingen der Belijdenis zijn die van H. ALTIING, S. MARESIUS, B. DEKKER en A. ROTTERDAM.

Zie verder; BOR; BRANDT; LE LONG; THIJSIUS; W. TE WATER, enz.

< >