Zoon van WILLEM, die de broeder was van EGBERT, en Kleinzoon van GIJSBERT DEN I. Wij laaten hem, om ’t beloop der Geschiedenissen, voorafgaan, schoon, volgens den rang, GIJSBERT DE III en zijne broeders, als zoonen van den ouder broeder van WILLEM, eerst moesten gemeld worden.
Deeze dan was eerst Proost van Utrecht, werd, in ’t jaar 1249, met eenpaarige stemmen gekoren tot Bisschop, en was de 37de in ’t getal dier Kerkvoogden. GOZEWJN een man zijnde, die den Bijbel beter wist te handelen dan ’t Zwaard, een onnodige vereischte in dien tijd, verkreeg daardoor den naam van zagtzinnig, eenvoudig en simpel te zijn. Hij werd beschuldigd, dat hij, in den tijd van een jaar, alle de zaaken des Bisdoms in verval had laaten komen. In de tegenwoordigheid dan van Koning WILLEM, van den Kardinaal PETRUS CAPUTIUS en van den Bischop van Keulen, werd hij, door het gantsche Kapittel, onbekwaam geoordeeld, om de zaaken naar behooren te bestieren. GOZEWIJN was, echter, zo simpel niet, of hij zag wel, dat Koning WILLEM hem gaarne van den Zetel gebonsd zag, om reden, dat de Vorst vreesde, dat onder zijn bestier, het geslacht van AMSTEL hem te magtig zoude worden. Dus besloot hij dan, eershalve, vrijwilligen afstand te doen, eer het beslooten werd, hem te bedanken; hij gaf dus den Herderstaf over in handen van eenen ander. Hoe euvel dit die van Amstel opnamen, zal in ’t volgende Artikel gezien worden. Te minder konden zij ’er over te vreden zijn, daar hun oude vijand, HENDRIK VAN VIANEN, toen Domproost te Keulen, in zijne plaats gekooren werd. Volgens BUCHELIUS, bestond dit in eene verwisseling van Ampten: want deeze zegt, dat GOZEWIJN naar Keulen trok, Domproost werd en aldaar gestorven is; schoon men hem, op Amsteldams Toneel, zo menigmaalen met de dochter van VAN VELZEN heeft zien sneuvelen; welke laatste, veele jaaren daarna, in ’t Klooster te Rhijnsburg, gestorven is.