De voorgeschiedenis
De geschiedenis van het deel van Europa dat thans het Koninkrijk der Nederlanden omvat en waar de Nederlandsche taal wordt gesproken, begint in het neolithisch tijdperk. Tot het begin der Christelijke jaartelling — in den vóórhistorischen tijd — werd dit gebied bewoond, aanvankelijk door volksstammen, die uit het Noorden en het Zuiden kwamen en elkaar hier ontmoetten, later door stammen die hun dooden begroeven in zg. hunnebedden en ronddolmen, terwijl weer een volgend tijdvak werd gekenmerkt door grafheuvels, aanvankelijk voor één, later voor meer dooden tegelijk. Zekere dingen wijzen er op, dat deze stammen tot het Keltische ras behoorden, maar zij moeten door Germaansche stammen verdrongen zijn, want het staat vast, dat in de laatste eeuw vóór Chr. Germanen in deze dunbevolkte moerassige streken woonden: Friezen in het Noorden, Bataven tusschen Ouden Rijn en Maas, Kaninefaten langs de Noordzeekust. De Keltische Menapiers hadden zich ten Zuiden van de Maas teruggetrokken. Rustig hebben die Germanen hier niet gewoond. De Romeinen, die Gallië en België hadden veroverd, oordeelden het noodig ook de Germaansche stammen tusschen Rijn en Elbe te onderwerpen, teneinde zich tegen invallen in het nieuw gewonnen gebied van deze zijde te vrijwaren.
De tijd der Romeinen.
Door de inwendige moeilijkheden in het groote Romeinsche Rijk konden de Romeinen niet de kracht ontwikkelen om deze streken met één slag in te lijven en eerst kort vóór het begin onzer jaartelling konden hun pogingen met meer succes worden bekroond. Onderworpen in den eigenlijken zin hebben zij de stammen echter nimmer. Wei hebben zij op strategische punten sterkten gebouwd, wegen aangelegd, teneinde de verbinding met Brittannië te beheerschen en de Romeinsche beschaving ingevoerd, maar een zekere mate van onafhankelijkheid hebben zij den Germanen tusschen Rijn en Elbe moeten laten.
Het Christendom ingevoerd
Omstreeks de derde eeuw voerden zij ten slotte het Christendom in deze streken in maar toen was de macht der Romeinen reeds aanmerkelijk verzwakt, zoodat zij aan de invallen van Franken en Warnen onvoldoenden weerstand konden bieden. Toen zij in het begin van de 5e eeuw hun sterkten hier opgaven, werd het land een prooi der trekkende Germaansche horden, die alles op hun weg verwoestten en van de resten der Romeinsche beschaving weinig overlieten. Tusschen Rijn en Maas was in de 6e eeuw een Rijk der Warnen ontstaan maar de invallen van Friezen en Franken maakten het bestaan wankel.
De heerschappij der Franken
De Frankische koning Dagobert maakte er omstreeks 625 een eind aan, maar hem en zijn opvolger Karel Martel, gelukte het niet, wat later Karel den Groote (768/814) gelukte, nl. tevens de Friezen aan zich te onderwerpen en hen bij het groote Frankische Rijk in te lijven. Toen dit in 843 bij het Verdrag van Verdun in drie deelen uiteenviel, kwam ons land te belmoren tot het Midden-Frankische Rijk van keizer Lotharius (vandaar: Lotharingen), na het uitsterven van zijn geslacht een twistappel tusschen de andere deeien (hetgeen het tegenwoordige Lotharingen nóg is).
De invallen der Noormannen.
De invallen der Noormannen, die hier zelfs in de 9e eeuw onder Godfried een rijk stichtten met Texel als centrum, verhoogden nog de onaangename positie der hier wonenden, wier lot eerst verbeterde, toen tegen de 10e eeuw de Noormannen verdreven waren en de gouwgraven tot aanzien kwamen, die het land in tal van kleine vorstendommetjes verdeelden. Daarnaast ontwikkelde zich onder invloed van de methode der Duitsche koningen om den bisschoppen met groote wereldlijke macht te bekleeden, geleidelijk het bisdom Utrecht, dat in den loop van de 10e en 11e eeuw zijn gebied belangrijk uitbreidde. In het Westen het graafschap Holland, dat een tijdlang aan den bisschop van Utrecht onderworpen is geweest, in het Oosten Gelre, wachtten echter slechts op een gelegenheid om de macht van den bisschop te breken. Die deed zich voor, toen door het concordaat van Worms (1122) den bisschoppen de sieun van de Duitsche keizers werd ontnomen en in het Noorden de burggraven van Groningen en Coevorden het hoofd opstaken.
Hegemonie van Gelre
In het midden der 13e eeuw wist Otto van Gelre dank zij een handige politiek — hij liet familieleden tot bisschop van Utrecht en Luik en zijn zwager Willem II van Holland tot Roomsch koning kiezen en wist door verdragen de landen aan den NederRijn en de Beneden-Maas aan zich te binden — de hegemonie te verwerven. De welvaart (en de bevolking) nam snel toe. Verscheidene groeiende dorpen scheidden zich van het platteland af, doordat zij van de vorsten stadsrechten verwierven. De buitenlandsche handel nam grootsche vormen aan en het zwaartepunt verplaatste zich geleidelijk naar het Westen. De opkomst van Holland dat West-Friesland en Zeeland en later Utrecht aan zijn gezag onderwierp en in 1299 met Henegouwen was vereenigd, dateert uit het einde der 13e eeuw, hoewel het te kampen had met Frankrijk en Engeland. die beide trachtten er hun invloed te vestigen.
Hegemonie van Holland
Maar het conflict met de Vlaamsche graven die het op den zeeweg door Zeeland voorzien hadden, eindigde ten gunste van Holland (slagen hij het Manpad en Zierikzee). Merkwaardig genoeg — Willem III van Holland en Eduard III van Engeland waren bloedverwanten — is Holland echter niet betrokken geworden in den grooten Engelsch—Franschen oorlog, de zg. Honderdjarige Oorlog. Maar duur was Hollands hegemonie ook zonder dat en herhaaldelijk moesten de graven leenen of belastingen opleggen. De steden moesten daarom wel opgenomen worden in den raad van adel en geestelijkheid en uit dit consilium feodalium ontstond geleidelijk de Statenvergadering. De bevolking werd daarmee in de politiek betrokken en in het midden der 14e eeuw zien wij twee politieke richtingen scherp tegenover elkaar staan: de voorstanders van (en belanghebbenden bij) den groothandel, die de grootst mogelijke vrijheid verlangden, aan den eenen, de voorstanders van bescherming van den plaatselijken kleinhandel aan den anderen kant.
Kabeljauwen en Hoeken
Die partijen heetten Kabeljauwen en Hoeken in Holland, Bronkhorsten en Heekeren in Gelderland, Lokhorsten en Lichtenbergers in Utrecht, enz. Van de verdeeldheid hier te lande hebben de Bourgondische vorsten, die reeds invloed hadden in Vlaanderen en Brabant, gebruik gemaakt. In 1428 moest Jacoba van Beieren in Holland en Zeeland plaats maken voor Philips van Bourgondië. De Bourgondiërs hadden de eerzucht van de Noordzee tot de Middellandsche Zee een groot rijk te stichten en oorlogen (met Frankrijk en Lotharingen) waren daarvan het onvermijdelijk gevolg, die op hun beurt verarming der bevolking (door hooge belastingen) en achteruitgang van een aanvankelijk bloeienden handel en nijverheid na zich sleepten. Woelingen en verzet van alle lagen der bevolking, die slechts nadeel konden ondervinden van de imperialistische politiek der Bourgondische vorsten, konden niet uitblijven en zij kenmerken dan ook de periode na den dood van Karel den Stoute (1477).
Karel V . Hervorming
De regeering van Karel V van wien men groote verwachtingen had, stelde teleur toen deze, na in 1516 koning van Spanje en in 1519 keizer van Duitschland te zijn geworden, de imperialistische politiek van zijn voorgangers bleek voort te zetten en met Frankrijk in conflict raakte om het bezit van Bourgondië en den verjaagden Deenschen koning Christiaan II weer op den troon wilde helpen. In dien tijd drong hier ook de Hervorming door, die aanvankelijk met geweld van wapenen werd vernietigd, terwijl de regeering anderzijds in Holland en in Kampen heel wat te stellen had met de communistisch-godsdienstige beweging der Anabaptisten (1530/’36). Na 1540 trad echter verbetering in den toestand in, daar de Nederlandsche gewesten onder één gezag kwamen en Denemarken en Frankrijk vrede moesten sluiten. Van de verzwakte financieele positie van Karel's regeering maakten de Hollandsche steden gebruik om hem allerlei gunsten af te dwingen in ruil voor geldelijken steun. En van nu af begonnen deze landen onder aanvoering der steden tot bloei te geraken. De buitenlandsche handel nam ongekende afmetingen aan en de nijverheid ontwikkelde zich voorspoedig.
Philips II, Margaretha
Maar allerlei kringen bleven ontevreden over de regeering en toen Karel’s opvolger Philips II naar Spanje vertrekkend zijn natuurlijke zuster Margaretha van Parnia tot landvoogdes had benoemd maar de regeering in handen gelegd van den kardinaal Granvelle, kwam die ontevredenheid tot uiting in den vorm van een verzet van den hoogen adel onder leiding van Willem van Oranje en de graven Egmond en Hoorne. dat tenslotte de terugroeping van Granvelle wist te bewerken. De wanorde, ontstaan door het ontbreken van een leider, werd door allerlei elementen, o.a. door de voorstanders der Hervorming uitgebuit en de belofte van verzachting der plakkaten tegen de Calvinisten, kon niet voorkomen, dat in verschillende plaatsen opstanden uitbraken (Beeldenstorm 1566).
Alva
Philips II, over den toestand ingelicht, zond een sterke troepenmacht onder bevel van Alva teneinde de orde te herstellen en recht te spreken over hen. die aan de oproeren hadden deelgenomen (Raad van Beroerten). Verschillende vooraanstaande figuren o.w. Willem van Oranje, vertrokken ijlings naar het buitenland, teneinde van daaruit de Nederlanders tot verzet aan te sporen. Dit is het begin van den zg. Tachtigjarigen Oorlog. Aanvankelijk hadden Willem’s pogingen weinig succes; Alva, ten behoeve van wien Margaretha afstand had gedaan als landvoogdes, trad meedoogenloos op (onthoofding van Egmond en Hoorne) en maakte zich zeer impopulair. Daardoor kon het Willem tenslotte in 4572 gelukken de meeste Hollandsche en Zeeuwsche steden tot verzet te krijgen
dat Alva, ondanks hardnekkige belegeringen, niet vermocht te breken. Onder zijn opvolger Requesens (1573/’76) ging het Spaansche leger tengevolge van de groote onkosten failliet en toen ook Requesens zelf nog stierf, stortte het Spaansche gezag geheel in elkaar. De troepen trokken naar het Zuiden en plunderden Antwerpen. Hoewel de Pacificatie van Gent (1576) door den nieuwen landvoogd Don Juan van Oostenrijk werd erkend werden de godsdienstige verdeeldheid en twisten er niet minder om.
Willem van Oranje
Het gelukte Willem van Oranje niet deze te bezweren en hij beantwoordde dan ook de Unie van Atrecht waarbij de Zuidelijke malcontenten zich in 1578 hadden verbonden en den nieuwen landvoogd, de hertog van Parma erkenden, in 1597 met de Unie van Utrecht, terwijl de banvloek, door den koning van Spanje 1580 over hem uitgesproken, het volgend jaar met de afzwering van Philips II werd beantwoord. Zijn verkiezing tot graaf van Holland, werd door zijn dood in 1584 verhinderd. Intusschen waren de Spanjaarden al aardig bezig hun macht in het Zuiden te herstellen. Nadat de Fransche koning hulp geweigerd had, wendden de Staten van Holland zich tot Elizabeth van Engeland, die Leicester met hulptroepen zond.
Van Oldenbarneveldt
Tegen den zin van Elizabeth werd deze tot landvoogd benoemd, maar het bleek al spoedig, dat het tusschen hem en de Staten en vooral den raadpensionaris van Van Oldenbarneveldt niet boterde en in 1588 eindigde dan ook zijn weinig succesvol verblijf hier te lande. Met dat jaar begint ook het tijdperk van de zg. Republiek der Vereenigde Nederlanden (1588/1795). Maurits was stadhouder van Holland en Zeeland, van Oldenbarneveldt leider der buitenlandsche politiek en gezamenlijk slaagden zij er in vóór 1600 het land boven de groote rivieren van Spanjaarden te zuiveren.
Twaalfjarig Bestand
Maar zij verschilden op vele punten van inzicht en ook het Twaalfjarig Bestand kwam in 1609 tegen Maurits’ zin tot stand. De geschilpunten tusschen staatsman en krijgsman werden op den spits gedreven door de vorming van twee partijen: de Staatsgezinden en de Prinsgezinden
waarvan de laatste de overwinning behaalde en van Oldenbarneveldt zelfs liet ter dood brengen (1649). Maurits bleef echter in gebreke een regeling te treffen voor het bestuur en ook zijn strijd na afloop van het Bestand
werd op slappe wijze gevoerd. Na zijn dood (1625) redde Frederik Hendrik echter wat dreigde verloren te gaan. Langen tijd bleken de strijdkrachten tegen elkaar opgewassen (Holland had in 1635 een bondgenootschap met Frankrijk gesloten) maar Holland’s kans kwam, toen Spanje besloot een vloot met troepen naar de Nederlanden te zenden. Reeds in de jaren vóór het Twaalfjarig Bestand had Holland zich tot een zeemogendheid van den eersten rang ontwikkeld.
Oost-Indische Compagnie
Onder leiding van van Oldenbarneveldt waren, nadat de vaart op Oost-Indië omstreeks 1594 begonnen was, de verschillende Compagnieën van Verre tot één groote Oost-Indische Compagnie vereenigd en tot bescherming van den zeeweg en tot verovering van de gebieden in de Molukken, was een sterke oorlogsvloot ontstaan, die over bekwame admiraals beschikte. Het was Tromp, die, zonder zich om de neutraliteit van Engeland te bekommeren, in 1639 de Spaansche vloot bij Duins vernietigde. Daarmee was eigenlijk de strijd beslist, maar het zou nog tot 1648 duren voor vrede met Spanje gesloten kon worden. Omdat men een te grooten invloed van Frankrijk vreesde, werd deze Vrede van Munster afzonderlijk gesloten.
Willem II
In een korten tijd van zijn bewind (1647/1650) heeft stadhouder Willem II zoon en opvolger van Frederik Hendrik, alle moeite gedaan om dezen vrede ongedaan te maken en hij deinsde zelfs niet voor een staatsgreep terug, die hem overigens mislukte. Toen bij zijn dood zijn aangewezen opvolger, zijn zoon Willem III, te jong was om te regeeren, besloten de Staten van Holland het voorloopig zonder stadhouder te doen. Twee jaar later brak oorlog met Engeland uit. Meer en meer had de belangenstrijd zich naar de zee verplaatst en deze eerste Engelsche oorlog, waarin Tromp hij Ter Heyde sneuvelde, eindigde ermee, dat Holland de suprematie van Engeland moest erkennen. Na den vrede ging Jan de Witt, in 1653 raadpensionaris geworden, tot een reorganisatie van de vloot over en in den zg. Noorschen oorlog, waarin Holland Denemarken steunde, bleek zij tegen de Zweedsche vloot opgewassen.
Engelsche oorlogen
Intusschen stuurde in Engeland dat den handel op Afrika in handen wilde krijgen een partij op oorlog met de Republiek aan, die ten slotte in 1665 uitbrak. Engeland had echter de kracht der Hollandsche vloot onderschat en er ontstond een strooming, die den vrede wilde. Ook Holland wenschte dien vrede want Lodewijk XIV van Frankrijk had van het conflict gebruik gemaakt om enkele steden in België te bezetten, hetgeen evenzeer tegen de Engelsche belangen indruischte. Maar eerst na den tocht naar Chatham op initiatief van Jan de Witt, kwam de Vrede van Breda (1667) tot stand, waarna hij er Engeland en Zweden (Triple Alliantie) toe overhaalde hem tegen Frankrijk te steunen, dat zijn veroveringen onder dien druk weer moest opgeven. Maar Frankrijk antwoordde met een verbond, waardoor de Republiek werd geïsoleerd en dat Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen omvatte. In 1672 wordt de oorlog verklaard en de vijandelijke troepen rukken zonder slag of stoot tot Utrecht op en bezetten Overijssel, Drente en het platteland van Groningen: de stad bleef zich handhaven. Maar de pogingen der Engelschen om te landen, worden door De Ruyter verijdeld.
Willem III
Intusschen was door een omwenteling Willem III tot stadhouder uitgeroepen en deze slaagde er in het voorjaar van 1673 in een groot bondgenootschap tot stand te brengen tusschen den Duitschen keizer, Spanje, Brandenburg en de Republiek, waardoor de strijd een onderdeel was geworden van den strijd der Europeesche staten onder aanvoering van Willem III tegen de hegemonie van Frankrijk. Engeland, toch al niet van harte bondgenoot van Frankrijk, sloot in 1674 vrede en in hetzelfde jaar volgden Munster en Keulen dit voorbeeld. Den bekwamen Willem III werd een groote macht gegeven, maar hij kon niet verhinderen, dat de Staten in 1678 een afzonderlijken vrede met Frankrijk sloten en zooals hij voorzien had, klopte hij dan ook aan doovemansdeur, toen hij enkele jaren later, toen Lodewijk XIV opnieuw zijn gebied trachtte uit te breiden, liet bondgenootschap wilde vernieuwen. Maar hij greep zijn kans toen door de herroeping van het Edict van Nantes en de troonsbestijging in Engeland van den Katholieken Jacobus II, de vrees ontstond voor een nieuwe overheersching van liet Katholicisme.
Weensche verbond
Zijn pogingen om koning van Engeland te worden, werden gesteund en in 1688 met succes bekroond, waardoor het in hetzelfde jaar gevormde Weensche Verbond tusschen de Republiek den Duitschen keizer en Brandenburg tegen Frankrijk met Engeland werd uitgebreid. De nu volgende zg. Negenjarige Oorlog, eindigend met den Vrede van Rijswijk (1697) leverde den Republiek geen voordeel op, maar was schadelijk voor handel en nijverheid. Niettemin werd de Unie in 1701 opnieuw in een conflict gewikkeld, dat uitliep op den Spaanschen Successieoorlog (1702/’13), waartoe Willem III nog juist vóór zijn dood een nieuwe Alliantie had bijeengebracht (Verbond van Den Haag) en die eindigde met den voor de Unie gunstigen Vrede van Utrecht.
Willem IV
Willem III was in 1701 niet door een nieuwen stadhouder opgevolgd en eerst toen in 1747 de stadhouder van Friesland onder den naam Willem IV tot stadhouder van Holland, Zeeland en de andere gewesten was uitgeroepen, kwam aan het Tweede Stadhouderlooze Tijdperk een eind. Gedurende dit tijdperk was de Republiek door tal van verdragen in de buitenlandsche politiek betrokken, vooral in den naijver tusschen Engeland en Frankrijk, terwijl over de binnenlandsche politiek, waarin allerlei misbruiken waren geslopen, groeiende ontevredenheid ontstond, welke dan ook tenslotte leidde tot de omwenteling, die Willem IV op het kussen bracht. De Prins heeft echter van de groote macht, die hem gegeven werd, geen gebruik gemaakt om de misbruiken in de politiek uit den weg te ruimen en de ontevredenheid bleef dus bestaan.
Hertog van Brunswijk
Bij zijn dood (1751) bleek de hertog van Brunswijk met het opperbevel van het leger bekleed terwijl zijn vrouw, Anna van Hannover, regentes (tot 1759) voor haar minderjarigen zoon Willem V werd. Tijdens haar regentschap werd Holland opnieuw in den Engelsch— Franschen naijver betrokken en daar Anna, meenende door den slechten toestand van leger en vloot zich niet in het conflict te kunnen mengen, waartoe zij krachtens tractaten verplicht was, zich door de Engelschen op menig punt de wet liet voorschrijven, ontstond een verwijdering tusschen haar en de Staten. Na haar dood trad de hertog van Brunswijk als regent op en hij maakte daarvan gebruik om ook na de meerderjarigheid van Willem V (1766) zich van grooten invloed te verzekeren.
Willem V
Het bewind van Willem V valt in een zeer bewogen tijd. Door den Amerikaanschen Vrijheidsoorlog (1776), waarin de Hollanders met wapeninvoer over St. Eustatius de Amerikanen steunden was de verhouding tot Engeland reeds gespannen geworden en toen de Republiek weigerde Engeland in den in 1778 uitgebroken oorlog met Frankrijk te helpen, was een conflict onvermijdelijk. In 1780 verklaarde Engeland de Republiek den oorlog op grond van een ontwerp-handelstractaat tusschen Amsterdam en de opgestane Amerikaansche koloniën, dat het had weten te bemachtigen.
Patriotten
Het was voor den Republiek een onfortuinlijken oorlog, die de ontevredenheid in het binnenland deed toenemen en de vorming van de partij der Patriotten in de hand werkte welke in de eerste plaats de macht van den stadhouder wilde beknotten. Men ging zoover den Prins in Den Haag het bevel over de troepen te ontnemen zoodat hij het geraden achtte de wijk te nemen. Een poging om zijn gezag in Utrecht met wapengeweld te herstellen, mislukte, maar daar de zaak op een burgeroorlog dreigde uit te loopen, besloot Pruisen op aandringen van Engeland, waarmee in 1784 vrede was gesloten, tusschenbeide te komen en bevestigde met een Pruisisch leger onder den hertog van Brunswijk Willem’s macht, die voortaan door Engeland en Pruisen werd gegarandeerd (1787). In Frankrijk brak de revolutie uit en in 1793 geraakte de Republiek met dit land in oorlog. Aanvankelijk werden de Fransche legers teruggeslagen maar in 1794 rukte Pichegru ons land binnen en Willem V besloot naar Engeland te vluchten.
Bataafsche republiek
Daarmee had de Republiek der Vereenigde Nederlanden opgehouden te bestaan en zij werd op vreedzame wijze door de Franschen veranderd in de Bataafsche Republiek die met den Franschen staat een verdrag sloot dat haar tot militaire steun verplichtte. Niet zonder tegenstand en niet dan nadat Daendels door een staatsgreep de federalisten uit de Nationale Vergadering had verwijderd, kwam voor de nieuwe Republiek een grondwet tot stand (1798), waarvan de naleving echter reeds dadelijk moeilijkheden opleverde, daar niet in overgangsmaatregelen was voorzien. Tegelijkertijd ontstond een confiict met Engeland, dat zich met Rusland had verbonden en in Den Helder troepen liet landen. Aanvankelijk slaagde de opmarsch der Engelsch—Russische troepen, maar toen zij bij Bergen en Castricum door het Hollandsch-Fransche leger werden verslagen, maakten zij van het Fransche aanbod tot vrijen aftocht gebruik.
Napoleon I
Intusschen bleven de moeilijkheden ten aanzien van de naleving van de grondwet bestaan en Napoleon I, die in Frankrijk de macht in handen had genomen, besloot ook hier orde op de zaken te stellen en door drie leden van het Uitvoerend Bewind een nieuwe grondwet te laten ontwerpen (1801). Tot 1805 bleef deze grondwet van kracht, waarna Napoleon aan den Bataafschen gezant te Parijs, Rutger Jan Schimmelpenninck, opdroeg een nieuwe te maken en als raadpensionaris het bestuur der Republiek op zich te nemen hetgeen deze met tegenzin deed.
Lodewijk Napoleon
Maar al spoedig was Napoleon ook over de nieuwe regeling niet tevreden en in 1806 benoemde hij zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van het nieuw gevormde koninkrijk Holland. Tijdens zijn regeering kwamen belangrijke wetten tot stand maar hij trad naar het oordeel van Napoleon te zelfstandig op en toen bij een inval der Engelschen in Zeeland gebleken was, hoe weinig Holland militair beteekende (Lodewijk Napoleon had geweigerd de conscriptie in te voeren) besloot Napoleon I Holland te annexeeren en zijn broer nam de wijk naar Oostenrijk (1810). Een ingrijpende bestuurshervorming op Fransche leest was het gevolg, maar tevens scheen hel of een herleving van de nijverheid intrad. Na den nederlaag van Napoleon bij Leipzig vormden zich overal comité's, die zich ten doel stelden te verwachten wanordelijkheden tegen te gaan.
Willem I
In Den Haag ging men echter verder en van Hogendorp wierp zich met van der Duyn van Maasdam en van Limburg Stirum tot voorloopig bestuur op, dat aan Willem van Oranje, die in Engeland verblijf hield de regeering aanbood, welk aanbod deze in December 1813 aannam op voorwaarde, dat een grondwet zou worden gemaakt. Deze werd in Maart 1814 door een vergadering van notabelen goedgekeurd. In diezelfde maand besloten de mogendheden België met Nederland te vereenigen en het land zijn koloniën met uitzondering van Kaap de Goede Hoop, terug te geven. Hierdoor was een nieuwe grondwet noodig, die in 1815 gereed kwam en waarbij het tweekamerstelsel werd aangenomen en aan koning en adel een groote macht verleend. Willem I regeerde in reactionnairen zin, maar, althans voor het Noorden, was zijn regeering toch een periode van opbouw, daar hij verschillende maatregelen doorvoerde, die aan handel en nijverheid ten goede kwamen. Minder gelukkig was hij ten aanzien van ZuidNederland, dat, Katholiek gebleven, werd ten achter gesteld, terwijl hij er zich door allerlei maatregelen impopulair maakte.
Afscheiding van Belgie
De ontevredenheid daarover zocht een uiting en zij vond die in 1830 in een een opstand te Brussel, volgende op de Juli-revolutie te Parijs en het is dan ook gerechtvaardigd er de hand van Frankrijk in te zoeken. Ondanks interventie van Engeland werd de eisch tot administratieve scheiding tot een eisch tot algeheele scheiding uitgebreid en deze werd in Januari 1831 op een conferentie te Londen een feit. De Belgen verklaardenechter de regeling die door Willem I was aanvaard, niet te kunnen accepleeren. Leopold van Sakseri-Coburg, in Juni 1831 tot koning gekozen, wist te Londen een nieuwe regeling te krijgen, waarbij thans Willem I zich niet wilde neerleggen, die besloot met wapengeweld op te treden (Tiendaagsche Veldtocht, 1/11 Augustus 1831). Door interventie van Frankrijk kon hij echter van de behaalde overwinningen geen profijt trekken. Wel kwam te Londen een derde regeling tot stand, maar het duurde lot 1839 voor een definitieve afspraak werd aanvaard.
Grondwet van 1840
Daarop volgde de grondwetsherziening van 1840, noodig geworden door de scheiding. 's Lands financiën verkeerden intusschen in deplorabelen staat. De Handelsrnaatschappij had verdere voorschotten aan de regeering geweigerd en een voorgestelde leening ten laste van Indië was door de Kamers verworpen. Een kabinetscrisis vergrootte de verwarring, een liberale strooming onder leiding van Thorbecke, Potgieter en Donker Curtius voerde oppositie maar bereikte voorloopig niets.
Willem II
Willem I deed afstand en zijn opvolger Willem II bepaalde zich er toe geleidelijk de ministers te vervangen. Kort voor zijn aftreden en kort voor den dood van den ouden koning wist minister van Hall dezen voor een voor het land zeer gunstige regeling te winnen, waarbij Willem I van de meeste zijner vorderingen afzag en beloofde voor 10 miliioen deel te nemen in Van Hall’s 3% Staatsleening van 127 miliioen. Bij de ontwikkelde burgerij bleef de ontevredenheid bestaan, maar een poging om meer zeggenschap in ’s lands bestuur te krijgen, mislukte door tegenstand van de regeering. De economische toestand was bedroevend. Handel en nijverheid kwijnden en de armoede onder het volk nam toe. Plaatselijke oproeren en plunderingen bleven niet uit, toen in 1845/’48 de aardappel- en graanoogsten bleken mislukt te zijn. Vooral de liberalen weerden zich, maar eerst onder den indruk van de berichten omtrent ongeregeldheden in Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en Italië, gaf Willem II toe en droeg een commissie van 5, bestaande uit Thorbecke, Luzac, Donker Curtius, De Kempenaer en Storm op een nieuwe grondwet te ontwerpen, die spoedig gereed kwam en 3 November plechtig werd afgekondigd.
Grondwet van 17 Maart 1848
Zij was in liberalen geest gesteld en de gezeten burgerij was er tevreden mee. Het directe kiesrecht voor de leden van Tweede Kamer (1 op 45 000 inwoners), Provinciale Staten en Gemeenteraden berustte op een aanslag in de Rijks directe belastingen; de leden der Eerste Kamer zouden door de Provinciale Staten gekozen worden; alleen de Tweede Kan.er had het recht van initiatief, enquete en amendement. Kort na den dood van Willem II (1 Maart 1849) nam Donker Curtius als premier ontslag, omdat hij op den duur aan de liberale meerderheid niet kon voldoen.
Ministerie-Thorbecke
Willlem III droeg nu Thorbecke, tegen diens zin, op, een nieuw ministerie te vormen, dat vele belangrijke wetten tot stand bracht, die de volkswelvaart zeer ten goede kwamen. De gemeenten kregen de groote mate van zelfstandigheid, welke zij thans nog bezitten. Door de Onteigeningswet werd de aanleg van spoorwegen in ruimere mate als tot dusverre mogelijk en de Postwet van 1850 maakte van de posterijen een Staatsmonopolie met verlaagd tarief. In het voorjaar van 1853 ontstonden echter moeilijkheden door de wederinvoering van de Katholieke hiërarchie door het Vaticaan, zonder dat een waarschuwing aan de regeering daaraan was voorafgegaan. De conservatieven grepen deze gelegenheid aan Thorbecke ten val te brengen. Toch vielen de periodieke verkiezingen van 1854 voor de liberalen weer beter uit en gedurende de volgende periode werd in liberalen zin geregeerd.
Thans bleek echter de openbare school het struikelblok, waardoor het liberale ministerie 1856 aftrad, opgevolgd door het gematigd anti-revolutionair ministerie Van der Brugghen. Wel wist dit een nieuwe wet op het Lager Onderwijs (Van Rappard) tot stand te brengen (1857), maar reeds het voigend jaar moest het aftreden, omdat het verder niet het vertrouwen der regeering genoot.
Cultuurstelsel
Tijdens liet ministerie-Rochussen—Van Golstein, dat het, in 1858 opvolgde, vroegen twee vraagstukken om een oplossing, die zich reeds sedert geruimen tijd hadden voorgedaan: in Indië de kwestie van cultuurdwang of vrijen arbeid; hier de spoorwegkwestie, die in zooverre samenhingen, dat tenslotte door minister Van Hall een uitbreiding van het nog zeer onvoldoende spoorwegnet ten bedrage van f 10 miliioen per jaar werd beloofd uit de baten van het Indische cultuurstelsel. Maar verschil van meening over het cultuurstelsel tusschen den Minister van Koloniën Loudon (tegen) en den premier Van 2e ministerie- Zuijlen van Nijevelt. Thorbecke. bracht het volgende ministerie ten val.
2e Ministerie-Thorbecke
De macht van Thorbecke in het parlement noodzaakte den koning dezen opnieuw een kabinet te laten vormen dat opnieuw voor de volkswelvaart belangrijke dingen tot stand bracht, daarbij gesteund door den gunstigen toestand van ’s lands financiën. De zeewegen van Amsterdam en Rotterdam werden verbeterd, de spoorwegen onder een nieuw bestuur gebracht; er kwam een nieuwe wet op het middelbaar onderwijs tot stand, benevens een Staatsregeling voor dokters en apothekers. In 1862 werd in West-Indië de slavernij afgeschaft (Oost-Indië 1859), maar met het optreden van Minister Fransen van de Putte (1863) ontstond tweedracht onder de liberalen over de gevoerde Indische politiek, die een politiek van uitbuiting werd genoemd en die oneenigheid maakte tenslotte in het begin van 1866 aan het ministerie een einde. Het daarna door Fransen van de Putte gevormde kabinet bestond slechts zeer kort, daar het reeds dadelijk over het ontwerp van de Indische Cultuurwet struikelde. Door den toestand in het buitenland wilde men aanvankelijk het vervolgens door de conservatieven gevormde ministerie-Meijer conflicten besparen. Maar de houding der regeering bij de Poolsche en de Luxemburgsche kwestie had toch veel ergernis verwekt.
De Tweede Kamer verwierp de begrooting voor Buitenlandsche Zaken voor 1868 en werd ontbonden. De nieuwe Kamer keurde de ontbinding af, maar eerst toen de Eerste Kamer zich er mee bemoeide, was de regeering tot aftreden hereid. De mobilisatie hier te lande naar aanleiding van den Fransch—Duitschen oorlog toonde aan, dat ons leger veel te wenschen liet. Kritiek op den Minister van Oorlog Van Mulken bleef niet uit en toen ook de andere ministers niet van critiek verschoond bleven, werd het kabinet vervangen door 3e ministerie- Thorbecke..
Het 3e ministerie-Thorbecke
Het ministerie vond een Katholieke oppositie tegenover zich, bij de liberalen traden verschillen aan den dag (het optreden van Van Houten) en de anti-revolutionnaire partij begon zich van de conservatieven los te maken en op zichzelf te staan. Thorbecke, die in dit ministerie weinig belangrijks meer heeft kunnen tot stand brengen, overleed juist toen de besprekingen over het volgende kabinet gaande waren. De taak van dit kabinet (De Vries—Geertsema) bestond hoofdzakelijk in de verbetering van de verdediging.
Atjeh-oorlog
Maar tijdens zijn bewind brak de Atjeh-oorlog uit, die de schatkist zwaar belastte. De liberale meerderheid maakte in 1877 van haar macht gebruik, vooral naar aanleiding van Heemskercks onderwijswetten, die haar niet bevredigden, om de regeering tot toegeven of aftreden te dwingen. Zij deed het laatste. Haar opvolgster het ministerie-Kappeyne bracht een nieuwe Lager Onderwijswet, die het openbare onderwijs in alle opzichten ten goede kwam, maar daar Kappeyne in het geheel niet aan het bijzonder onderwijs wilde tegemoet komen, werd de schoolstrijd van anti-revolutionnaire en Katholieke zijde met groote heftigheid gevoerd.
Schoolstrijd
Men slaagde er niet in den koning te bewegen zijn goedkeuring aan de wet te onthouden. Overigens maakte dit kabinet slechts teleurstellingen mee en in 1879 werd het vervangen door een soort zakenkabinet, dat tot groote verontwaardiging der kerkelijken de Lager Onderwijswet invoerde, maar het heeft verdienste door instelling van de Postspaarbank (1880) en door het tot stand brengen van de Auteurswet. De Atjeh-oorlog verslond intusschen geld, en een onvoordeelig contract met de Billiton-Maatschappij gaf aanleiding tot een crisis. De regeering had toen echter reeds ontslag gevraagd in verband met de weigering der Tweede Kamer om een wijziging der Kieswet te aanvaarden (1883). Door het overlijden van de mannelij-ke nakomelingschap van den koning was inmiddels een grondwetsherziening noodig geworden, waarvoor de ontwerpen 1885 werden ingediend. Sedert 1870 (afschaffing van het dagbladzegel) was een democratische beweging opgekomen onder invloed van de snel ontwikkelde pers. Allengs begonnen zich ook politieke partijen te organiseeren, ten deele in antwoord op de werkliedenvereenigingen, die politieken invloed beoogden.
Grondwet van 1887
De nieuwe grondwet die 30 November 1887 werd afgekondigd kenmerkte zich door een grootere vrijheid aan den wetgever. De Eerste Kamer zou voortaan uit 50, de Tweede Kamer uit 100 leden bestaan, respectievelijk na 9 en 4 jaar aftredend. Door een coalitie der beide kerkelijke partijen, verwierven deze door de verkiezingen van 1888 een meerderheid, waarvan zij gebruik maakten om den schoolstrijd voorloopig te beëindigen door aan bijzondere scholen van erkende vereenigingen subsidie te verleenen en op de openbare scholen schoolgeld te vorderen.
Koningin Emma
In 1890 overleed Willem III en trad de Koningin-weduwe Emma als regentes voor haar dochter op. In 1891 vormde Mr. van Tienhoven een liberaal ministerie dat reeds spoedig moest aftreden wegens een poging tot uitbreiding van het kiesrecht. Eerst in 1896 gelukte het Van Houten, die Minister van Binnenlandsche Zaken in het ministerie-Roëll was, de Kieswet zoo te hervormen dat het aantal kiezers ruim verdubbeld werd, maar het bleef een kiesrecht op grond van bezit. Intusschen zette de splitsing der politieke partijen zich voort. Van de liberalen scheidden zich de conservatieve en radicale elementen af, ook de oude Socialistenbond was uiteengegaan en Troelstra, Van Kol, Schaper, Van der Goes e.a. stichtten de S.D.A.P. De verkiezingen van 1897 deden de kerkelijke partijen in de minderheid komen en het ministerie Pierson voelde het dan ook in de eerste plaats als zijn taak de sociale wetgeving te organiseeren.
Ongevallenwet, Woningwet, Gezondheidswet, Leerplichtwet (onder heftigen tegenstand der kerkdijken) en de zg. Kinderwetten kwamen tot stand.
Koningin Wilhelmina
In 1898 aanvaardde Koninging Wiihelmina zelf de regeering. De in het volgend jaar uitgebroken Z.-Afrik oorlog (in hetzelfde jaar waarin ons land de 1e Vredesconferentie ontving), wekte hier veel deelneming. Intusschen had men het noodig geoordeeld het leger belangrijk uit te breiden (en de schutterij af te schaffen). In het begin dezer eeuw was de welvaart in ons land zeer bevredigend; naar buitenlandsch voorbeeld was sedert 1870 geleidelijk een vrouwenbeweging ontstaan, die zich veel later ook op politiek gebied begon te bewegen. Hoewel de tijd voor hervormingen rijp was, brachten de verkiezingen van 1901 een rechtsche meerderheid in de Tweede Kamer, vermoedelijk onder invloed van den angst in vele kringen, dat men te hard van stapel zou loopen. In de volgende regeeringsperiode werd voorgoed scheiding gemaakt tusschen de Indische en Nederlandsche middelen, terwijl de spoorwegstaking van 1903 aanleiding werd tot de wet, die staking van ambtenaren in publieken dienst strafbaar stelde.
Het rechtsche ministerie-Heemskerek, in 1908 gevormd, wilde allereerst onze weermacht vergrooten, daar de kans op een Europeeschen oorlog groot leek. De in 1911 opgetreden Minister van Oorlog Colijn, breidde leger en vloot uit, die in 1914 bij het uitbreken van den Wereldoorlog, toen wij tot mobilisatie gedwongen werden, konden toonen wat zij waard waren. De verkiezingen van 1913 vielen in vrijzinnigen geest uit, zoodat de nieuwe Kamer het algemeen kiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging en de instelling van ouderdomsrente kon doen voorbereiden.
Wereldoorlog
Maar de Wereldoorlog eischte van de regeering al spoedig een bijzonder beleid, in de eerste plaats door de hooge kosten van een jaren durende mobilisatie, verder door het voortdurend dreigende gevaar in het groote conflict te worden gemengd en door de schaarschte aan levensmiddelen en brandstoffen tengevolge van de blokkade. Der partijpolitiek werd echter onder de moeilijke omstandigheden niet het zwijgen opgelegd en bij het einde van den Wereldoorlog bleek een groote verschuiving der gezindheid in democratische richting te hebben plaats gehad. Een poging om hier te lande die verschuiving het karakter te geven van een revolutie naar het voorbeeld van Rusland en Duitschland mislukte echter in 1918.
Verhouding met België
De verhouding met België is na den Wereldoorlog niet altijd van vriendschappelijken aard geweest. België meenden een agressieve politiek te moeten voeren maar het kreeg ten aanzien van zijn plannen tot annexatie van Zeeuwsch-Vlaanderen en Zuid-Limburg niet zijn zin. Maar bovendien gaf de Wielingenkwestie en die van het door de Belgen verlangde Moerdijk-kanaal aanleiding tot spanning met onzen Zuidelijken buur. Bij de wijziging van de Kieswet in 1917 was algemeene stemplicht voor mannen ingevoerd en voor vrouwen mogelijk gemaakt. De verkiezingen van 1918 gaven nu een opmerkelijke verzwakking van de vrijzinnige partijen te zien. De rechtsche coalitie, welke zich daarna vormde, heeft zich, zij het met groote moeilijkheden, sedert kunnen staande houden. Het ministerie-Ruys de Beerenbrouck, dat de socialistische revolutie had overleefd, struikelde echter in 1923 over de Vlootwet.
Vlootwet 1925
De gebleken onmogelijkheid om een nieuw ministerie te vormen, noodzaakte het echter aan te blijven. Het in 1925 gevormde rechtsche ministerie-Colijn bevorderde door een zuinig financieel beheer de welvaart van het land, maar het werd ten val gebracht naar aanleiding van een conflict over den in 1915 herstelden gezantschapspost bij den Heiligen Stoel. Er volgde 1926 een extra-parlementair kabinet-De Geer, in 1929 opgevolgd door het extra-parlementaire ministerie-Ruys de Beerenbrouck. Intusschen heeft zich de wereldcrisis over Nederland uitgebreid en haar bijzondere moeilijkheden, in het bijzonder die der werkloosheid, meegebracht. Réactionnaire stroomingen deden en doen zich gelden en de verkiezingen van 1933 waren daarvan een afspiegeling: voor het eerst verscheen een fascistisch georienteerd lid in de 2e Kamer. Tegelijkertijd breidde zich echter het communistisch element uit. Het rechtsche minist.-Colijn, dat zich gevormd heeft, staat v/e zeer moeilijke taak, wat de binnenlandsche aangelegenheden betreft, Colijn verwacht echter heil van het middel, waarmee hij vroeger succes had: groote bezuiniging op de staatsuitgaven.
Eamon de Valera
*1883, Iersch staatsman, hoogleer, te Dublin, leider v/d lerschen opstand, voorz. der → Sinn Feinpartij, oorspr. tegenstander v/d vorming v/e lerschen vrijstaat, later leider der republikeinen, ’32 benoemd tot president v/d lerschen Vrijstaat (Z.Ierland).