Werkwoord: verwijderen, afdoen, afzonderen, afgezonderd houden, afhouden, afhalen, af nemen, af krijgen, af brengen, achterafbrengen, afblazen, aftrekken, afplukken, afslepen, afsleuren, afrukken, afscheuren, afgrijpen, afsnoeren, iem. iets afhandig maken, afscheppen, afspanen, afzetten, afleggen, aflichten, afheffen, afbeuren, aftillen, aftorsen, afstapelen, afkoppelen, afparen, africhten, afwenden, afmaken, afweren, afwerken, afschaffen, afdraaien, afduwen, afdringen, afdrukken, afduwen, afbomen, afwroeten, afvreten, afwrijven, afpluizen, afschuiven, afwentelen, afrollen,
afslingeren, afsnijden, afbreken, afkappen (Zn.), afknabbelen, afsteken, afkauwen, afkloppen, aftikken, afstompen, afslaan, afknallen, afschoppen, van zich afstoten, aftrappen, afschudden, afstrijken, afkneden, afkoken, afzuigen, afweken, afziften, afzeven, affiltreren, afstromen, afspoelen, afwaaien, afslieren, afstormen.
uiteendoen, uiteenbuigen, uiteendrijven, uiteenranselen, uiteenrollen, uiteenhouden, afscheiden, uitscheiden, uitschakelen, uitzonderen, uitsluiten, uitschieten, uitkeren, uitleiden, uitlaten, uitschiften, uitbijten, uitvreten, iem. iets uit de handen wringen (rukken).
wegkrijgen, wegleiden, wegpakken, wegruimen, ruimbaan maken, zijn gangpad schoon vegen, wegwerken, wegarbeiden, wegdringen, wegduwen, wegpinken, wegstuwen, wegstouwen, wegspoelen, wegblazen, wegvagen, wegtrekken, wegrukken, wegslaan, wegslingeren, wegsmijten, wegstoten, wegwerpen, weggooien, wegrollen.
ontkoppelen, defusioneren, ontmijden, ontdoen, onthechten, ontkalken, ontkolen, ontwortelen, ontrukken, verrukken, ontscheuren, verschoppen, verslingeren, verslepen, vertillen.
van iem. (iets) af willen, scheiden, de schapen van de bokken scheiden, de bokken van de schapen scheiden, het koren van het kaf scheiden, schelen, spouwen, verspreiden, uitbreiden, uiteenzetten, triëren, omslaan, halen, weren, schiften, splitsen, vermijden, opnemen, benemen, een hoeveelheid aanbreken, maaien, stropen, vrijzetten, doorsmelten, decentraliseren (..zeren), separeren, dissociëren, detacheren, elimineren, elideren, ecarteren, removeren, abduceren, degageren, eximeren, ejaculeren.
Adjectief: afweerbaar, afneembaar, scheidbaar, afscheidbaar, afschroefbaar, ontbindbaar, afzonderlijk, apart.
Naamwoord: verwijdering, disjunctie, dissociatie, deconcentratie (dekon...), decentralisatie (..zatie), eliminatie, remotie, separatie, abductie (..uktie), ablatie, ejaculatie, dispersie, secessie, scheiding, schei, afscheiding, afzondering, uitzondering, uitschakeling, afneming, opname, wegruiming, afhaaldienst, afbrenging, aflichting, vertilling, afschepping, verwerping, wegwerping, abjectie, ostracisme, tegengif, gaffelverdeling.
scheidbaarheid, afscheidbaarheid.
afkooksel, aftreksel, apartheid, apartigheid, wegwerpartikel, afweekmiddel, afstandhouder.
Bijwoord: passim.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Verwijderen
betekenis & definitie