Werkwoord: zoeken, opzoeken, neuzelen, neuzen, snuffelen, opsnuffelen, bejagen, opsporen, azen op, opsnorren, naar (om) iets hengelen, ergens een angeltje uitwerpen, afzoeken, op avontuur uitgaan, afsnuffelen, afsnuisteren (Zn.), aftasten, scharrelen, schommelen, de hele boel overhoop halen, iets met een lantaarntje moeten zoeken, visiteren, missen, vermissen, vinden, terugvinden, wedervinden, opdiepen, terecht zijn.
verwerven, iets machtig worden, zich voorzien, zich aanschaffen 760, bekomen, terugbekomen, komen aan, verkrijgen, erlangen, gewinnen, halen, behalen, aanhalen, iets binnenhalen, trekken, vinden, inpikken, opdoen, oogsten, zakken, iets in bezit nemen, zich iets toeëigenen, eigenen, beslag leggen op, met iets gaan strijken, verdienen, voor de rok en de brok werken, ergens een broodje aan hebben, conquesteren, aanwerken, ontfronselen, afsnuisteren (Zn.), een winstje afstrijken, aanwinnen, winnen, inverdienen, terugwinnen, terugverdienen, exploiteren, herwinnen, op het vinkentouw zitten, voor zijn privé handelen, voor zijn eigen parochie preken, deel hebben in iets, een bestaan vinden in, een vast bestaan hebben, de vracht beethebben, de buit binnenhalen, geld slaan uit, geld maken, geld instrijken, geld op zijn bil strijken (Zn.), ergens nog een broodje uithalen, zijn honig opdoen, goede peren plukken, geen kaf in zijn zak steken, ergens een slagje slaan, schnabbelen, mazzelen, ergens de huur uitslaan, geen koren van de molen sturen, met een gemaakte kous thuiskomen, zijn schaapjes scheren, er een aardig centje (een slordige duit) aan verdienen, ergens goed garen bij spinnen, goede daghuur aan iets verdienen, een goede beurs met iets maken, grof (aardig) geld verdienen, profiteren van iets, onder de hand verdienen, aan ’t laadje (schoteltje) zitten, geld scheppen (Zn.), zijn geldkist vullen, zijn zakken vullen, geld als water (slijk) verdienen, geld winnen gelijk hooi (Zn.), het geld maar voor het oprapen hebben, overal zijn kanalen hebben, op alle putten vis hebben, zich de handen laten stoppen, woekeren, aanwoekeren, inwoekeren, hij zou de varkens wel willen scheren, óverwinnen, overhouden, goed geboerd hebben, slapende rijk worden, op zij leggen, geld opleggen, wegleggen, kapitaliseren (..zeren), verzilveren, behuwen, behuwelijken, erven, beërven, obtineren, zich generen met, zich omhoogwerken, het schip dragende houden, daar moet de molen van malen, niet van de hemelse dauw kunnen leven.
ten deel vallen, voorbehouden zijn aan, te beurt vallen, ten buit vallen aan, iem. toevallen, iem. aankomen, iem. aanwaaien, iem. in de schoot vallen, iem. geworden, dat is hem bij erfenis aangekomen, er zal wel iets afvallen, er zal wel iets van de kar vallen {Zn.), aanbesterven, vervallen, verjaren, verouderen, verjaard verklaren, prescriberen, opbrengen, opleveren, uitwegen, uit de lengte of uit de breedte moeten, voordelen afwerpen, daar kan wel wat op afstuiven, de kosten afwerpen, uitgaven goedmaken, aardig binnenkomen, goed geld geven, baten geven, een winst aanwijzen, het regent geld, het geld wordt er bij schoppen in huis geworpen, renderen, renten, herenten (Zn.), verinteresten, zijn mes snijdt aan twee kanten, het is botertje boven, brood wordt overal gebakken, men bakt overal goed brood, daar mijn beurs opengaat daar rookt mijn keuken, zo komt het kalfje weer bij zijn moer, dat is zijn wagen en zijn ploeg, dat doet hun ketel koken.
Adjectief: winstgevend, rentegevend, voordelig, vruchtbaar, vruchtdragend, vet, profijtelijk, profitabel, speculatief (speku...), lucratief (lukra...), produktief (produc...), acquisitief, rendabel, renteloos, marginaal, ongunstig, armoedig, slap, ziek, improductief, erlangbaar, exploitabel, geprescribeerd.
gewinzoekend, gewinziek, baatzuchtig, baatziek, deelgerechtigd.
Naamwoord: onderzoek, opzoeking, opsporing, afzoeking, visitatie, vinding, vondrecht, vondst, vond, trouvaille.
gewinzucht, winzucht, baatzucht, baatzuchtigheid, winstdoel, winstoogmerk, winstbejag, bejaging, azing, captatie (kaptatie), rush, verwerving, exploitatie, acquisitie, acquest, bekoming, verkrijging, behaling, bezitneming, inbezitneming, inbezittreding, toeëigening, geldmakerij, geldklopperij, aanwinning, aanwinst, woeker, jodenwoeker, uitwinning, besparing, inwinning, erving, beërving, verjaring, veroudering, verjaringsrecht, winstmarge, winstverdeling, winstuitkering, kapitaalvorming, kapitaalverhoging, vermogenaanwas.
opbrengst, vrucht, oogst, rendement, provenu, baten en lasten, schaden en baten, verdienste, bijval, voordeel, winst, win, conquest, winstaandeel, aandeel in de winst, gewin, winstcijfer, natuurlijke vruchten, burgerlijke vruchten, duimkruid, aanwinst, goudmijn, avance, profijt, snaai, denkbeeldige (imaginaire) winst, schijnverdienste, een zuur stukje brood, een schrale oogst, bruto-winst, bruto-opbrengst, bruto-ontvangst, kassucces (..sukses), overwinst, zuivere winst, netto-winst, netto-opbrengst, meeropbrengst, oververdienste, een zot winstje, een rijke oogst, schoon geld, wingewest, woekerwinst, woekergeld, jodenwinst, smousenwinst, tour, inkomen, inkom, inkomsten, een mooi stuk geld, kostwinning, geldinkomen, afgeleid inkomen, bedrijfsinkomsten, bedrijfswinst, volksinkomen, activiteitstraktement (akt...), huurloon, bediendenloon, bodengeld, bodenloon, fixum, ressource, revenue, hoofdverdienste, bijverdienste, zijgang, zijkanaal, emolumenten, vetje, buitenkansje, bijvallertje, schnabbel, mazzel, een gebakken peertje, extra, extraatje, faveurtje, fortuintje, drinkgeld, verval, fooi, fooienstelsel, kermisfooi, kermisgeld (Zn.), nieuwjaarsfooi, naaldengeld, steekpenning, handpenning, godspenning, goodspenning, bakerpenning, huurpenning, bodenbrood, douceur, accidentiën, erfenis, gouden boeien, een ezeltje-schijt-geld, de hen die de eieren legt.
wisselwinst, rente, lopende rente, zilverrente, kroos (Zn.), interest, samengestelde interest, aandeel, bonusaandeel, bonus, interimaandeel, preferente aandelen 821, prioriteitsaandelen, dividend, ex-dividend, extra-dividend, interim-dividend, superdividend, slotdividend, dividendbewijs, tantième, prijsgeld, percentage, een achtste... percent, lopende rente, losrente, goudrente, grondrente, grondcijns, landrente, oud-eigen, lijfrente, annuïteit, jaarrente, staatsrente, woekerrente, woekerinterest, rentestandaard, rentevoet, rentebewijs, rentebrief, losrentebrief, rentekaart, coupon (koepon), rentenummer, rentezegel, titel van aankomst.
voordeligheid, vruchtbaarheid, profijtelijkheid, rendabiliteit, rentabiliteit.
gewinzoeker, fortuinzoeker, gelukzoeker, geldmaker, money-maker, oorlogswinstmaker, oweeër, een Franse rat (Zn.), schatgraver, chevalier d’industrie, winner, kostwinner, lijfrenttrekker, lijfrentenier, erfgenaam, erfgerechtigde, hoofderfgenaam, collaterale (kol...) erfgenaam, erfdochter, erf zoon.
Bijwoord: om den brode, om de win, pro domo.
Causatief: opbrengen, geld in het laadje brengen, de kas stijven, iemands beurs (zakken) spekken.
Spreekwoord: om de poen is ’t al te doen; men bemerkt op deze tijd, dat elk is uit op zijn profijt; rapen is een edel kruid, heel de wereld is op rapen uit; hoe meer gewin, hoe meer behoeften; arbeid verwarmt, luiheid verarmt; arbeid schept rijkdom; werken doet de beurs sterken; die een ambacht heeft geleerd, krijgt de kost waar hij verkeert; een ambacht is zo goed als eigen land; een ambacht is een landgoed waard; gelukkig man die een ambacht kan; een eerlijk ambacht heeft een gulden bodem; een goede boer is ieders broodwinner; een apot(h)ekertje dat aardig is, maakt van een stuiver dat een gulden waardig is; men kan van de wind niet leven; alle mensen moeten leven; een kleine haard behoeft slechts weinig hout; weinig hout is genoeg voor een kleine oven; een gans heeft zowel haar veren nodig als een zwaluw; een zwaan heeft zowel haar pluimen nodig als een mus hare veren; eerste winst is korte winst; eerste winst is katjeswinst (lodderwinst); eerste gewin is kattegespin; ’t eerste beentje is voor de kinderen; wie rijkdom in één jaar wil vangen, die wordt voor ’t halve jaar gehangen; die al te rap zijn beursje vult, is zelden zonder fout of schuld; er blijft te veel aan de strijkstok hangen; van werken wordt je niet rijk.
dat men zelf wint, gedijt best; als de man wel wint, ’t wijf dan wel spint; daar de vrouw goed huis houdt, groeit spek aan de balk; waar inkomst is, is ook uitkomst; mans gewin brengt vriendschap in; ben je hoer of dief, heb je geld, ik heb je lief; onder een staand zeiltje is het goed roeien; een klein winstje, een zoet winstje; een klein visje, een zoet visje; de winnende hand is mild; als ’t op de een regent, drupt het op de ander; wanneer het regent op de pastoor, dan drupt het op de koster; als het regent, regent het op alle daken.
het penningsken wil een broertje hebben; wie een kluitje heeft, heeft er graag een turfje bij; die het (wat) heeft, krijgt het (wat); wie heeft, die zal gegeven worden; die de roos heeft, zal de tulp wel krijgen; die brood heeft, dien geeft men brood; waar geld is, wil geld zijn; geld wil bij geld (zijn); geld wint (zoekt) geld; ’t is een goede heller die een pond inbrengt; waar duiven zijn, vliegen duiven henen; de hennen leggen gaarne waar zij een ei zien; de hen legt gaarne waar zij een nestei ziet; het water loopt altijd naar de zee; de duivel schijt altijd op de grootste hoop.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Verwerven
betekenis & definitie