Werkwoord: iets ter hand nemen, op stiel gaan (zijn), op een betrekking afkomen, een werk aannemen, een ambt (bediening) aanvaarden, de baan betreden, zich ergens indraaien, aankomen, worden, in de effectieve (effekt...) graad overgaan, in functie (funktie) treden (zijn), dienstdoen, staan als, een ambt bekleden, een ambt waarnemen, een betrekking vervullen, een ambt uitoefenen, uit de staatsruif eten, een hoge rang bekleden, geëngageerd zijn, geposeerd zijn, een goeie lijn hebben, gestationeerd zijn, op het kussen zitten, verzorgd zijn, binnen zijn, fungeren, functioneren (funkt...), praktizeren, pratikeren (Zn.), op taak werken, op het stuk werken, op bestelling werken, bij iem. in de leer zijn, aanblijven, op zijn post blijven, jubileren, een betrekking voor iem. waarnemen, iem. vervangen, fungeren als (voor;, zijn roeping misgelopen zijn, de stiel bederven.
Adjectief: ambtelijk, collegiaal (koll...), industrieel, professioneel, fabriekmatig, hooggeplaatst, plaatsvervangend, dienstdoend, waarnemend, interimair, aankomend.
Naamwoord: ambt, ambtsbediening, bediening, ambtsbetrekking, betrekking, ministerie, plaats, baan, broodwinning, geldwinning, loopbaan, baantje, een goed (vet) baantje, een baantje zonder werk, een ambt zonder werkzaamheden, beroep, vrijberoep, vak, vakwerk, bedrijf, gedoen (Zn.), gedoente, gedoensel (Zn.), ambacht, stiel (Zn.), métier, post, officium, positie, toppositie, engagement, carrière, emplooi, conditie (kon...), professie, ressort, geste, seizoenbedrijf, hoofdbedrijf, hoofdbetrekking, hoofdberoep, hoofdvak, bijbetrekking, bijbaantje, lastpost, schadepost, nachtbedrijf, hondebaantje, hondestiel (Zn.), gemakkelijk baantje, kakdienstje, herenambacht, sinecuur, erepost, hoge betrekking, honorair ambt, ereambt, damesbediening, ambtstermijn, ambtswoning, ambtstitel, ambtspenning... enz., beroepsleven, beroepsijver, beroepsformatie.
handel, nijverheid, industrie, bedrijf, onderneming, firma, familiebedrijf, kleinbedrijf, kleinindustrie, middenbedrijf, grensbedrijf, continubedrijf, arbeidsintensief bedrijf, kennisintensief bedrijf, grootnijverheid, grootindustrie, industriecomplex, grootbedrijf, miljoenenbedrijf, nationale nijverheid, wereldfirma, ambachtsnijverheid, fabrieksnijverheid, fabrieksbedrijf, toeleveringsbedrijf, schaduwindustrie, sleutelbedrijf, sleutelindustrie, basisindustrie, bijindustrie, kunstnijverheid, nijverheidskunst, ambachtskunst, fabriekswezen, bedrijfstak, dienstvakken, bandsysteem, taylorsysteem, dienstbrief, fabriekswet, fabrieksreglement, fabrieksfonds, werklijst, arbeidsmarkt, bedrijfschap, bedrijfsorganisatie, bedrijfsordening, bedrijfsraad, beroepsraad, fabrieksraad, ondernemingsraad.
bedrijfseconomie (..eko...), bedrijfshuishoudkunde, bedrijfsvoering, bedrijfsadministratie, bedrijfsinformatie, bedrijfsresearch, bedrijfsspionage, bedrijfsleven, expansie, overexpansie, regressie, reprise, overkapitalisatie (..zatie), industrialisatie (..zatie), bedrijfssluiting, reconversie.
werkinrichting, industriepark, industrieterrein, fabriek, assemblagefabriek, stoomfabriek, etablissement, gemeentewerkplaats, gemeentewerf, rijkswerf, winkel, werkwinkel, dienstgebouw, arbeidslokaal, werkplaats, atelier, officina, werkzaal, trafiek, standplaats, machinepark, toestellenpark, machinegebouw, machinekamer, kantoor, hoofdkantoor, bureau, kantoortuin, bureaulandschap, agentschap, bediendenkamer, bediendenkantoor, secretariaat (sekr...), secretaire, griffie, bijkantoor, hulpkantoor, succursale (sukk...), arbeidsbeurs, werkrooster, bedrijfsregister, bedrijfsurenteller, controleklok (kon...), tijdstempelklok, prikklok, bedrijfstelevisie.
dienstnemingscontract (..kontrakt), ambtsaanvaarding, infunctietreding
(..funkt...), leerjaar, ambtsbediening, ambtsbekleding, bekleding, ambtsvervulling, ambtsverrichting, ambtsbezigheid, beroepsbezigheid, beroepswerk, bedrijfsleven, bedrijfsuitoefening, bedrijfszorgen, ambtsijver, gedoe, praktijk, praxis, functie (funktie), topfunctie, amateurisme, kantoorwerk, bureauwerk, plaatsvervanging, ambtsplicht, ambtsdaad, ambtstrouw, ambtszorg, ambtenarij, bureaucratie (..kratie), bureauzaken, kantoorzaken, kantoorwerk, kantoortijd, bureautijd, kantoordag, kantooruur, bureelkosten, bureaukosten, bureaugeld, dienstenveloppe, diensttelegram, fabrieksadministratie, fabrieksarbeid, ploegenstelsel, drieploegenstelsel, fabrieksleven, fabrieksgeheim, ambtseed, ambtsovertreding, ambtsmisbruik, ambtsmisdrijf, ambtsmisdaad, ambtsdwang, informaliteit, prevaricatie (..katie), afstand, privaatleven, privé-leven, privaatzaken.
ambtsdrager, ambtenaar, ambtenares, bedrijfsambtenaar, burgerlijk ambtenaar, ambtgenoot, vakgenoot, beroepsgenoot, ambtsbroeder, broeder, medebroeder, confrater (kon...), medeambtenaar, collega (koll...), ambtsvoorganger, voorganger, plaatsbekleder, bekleder, homo novus, bijpersoon, privaatpersoon, vakidioot.
bureau, hoofdbureau, bedrijfsadministrateur, kantoorchef, kantoorheer, bureaucraat (..kraat), burelist, bureaulist, functionaris (funkt...), topfunctionaris, dignitaris, openbaar persoon, de hoge omes, de grote Pieten, gerant, intendant, intendance, geaggregeerde, adjunct (adjunkt), adjunctcommies (adjunktcom...), districtcommissaris (distriktkom...), substituut, assistent, assistent-resident, subcommissie (..kom...), bedrijfstolk, bedrijfsjurist, bedrijfspsycholoog, bedrijfssocioloog.
werkgever, arbeidgever, fabrikant, fabriekseigenaar, fabrieksmeester, nijveraar (Zn.), industrieel, industriemagnaat, industriekapitein, bedrijfshoofd, bedrijfsleider, fabrieksbaas, fabriekschef, ambachtsbaas, baas, patron, principaal, fabrieksdirecteur (..rekteur), zetbaas, zetkastelein, zaakwaarnemer, zaakgelastigde, zaakbezorger, factotum, chargé d’affaires, antit(h)eticus, trainee, zetjuffrouw, plaatsvervanger, plaatsbekleder.
personeel, personeelsbestand, bedrijfsbezetting, bezetting, onderbezetting, overbezetting, beroepskader, fabrieksbevolking, fabriekspersoneel, arbeidspotentieel.
bediendenvolk, bediendenstand, bediendenrol, bediende, beambte, employé, officiant, bureauambtenaar, bureaucraat (..kraat), bureelrat (Zn.), kantoorman, kantoorjuffrouw, bureelschrijver, -ster, kantoorschrijver, kantoorklerk, kantoorbediende, kantoorknecht, kantoorloper, pennevoerder, ridder van de pen, klerk, kantoorjongen, ordeklerk (Zn.), secretaris (sekr...), -isse, scriba, ondersecretaris, ab actis, griffier, geheimschrijver, revisor, commies (kommies), agent, subagent, medebediende.
arbeidskrachten, salariaat, arbeidslui, werkvolk, arbeidsvolk, ambachtsvolk, volk, weerbare mannen, de dienstbare stand, arbeidsreserve, ambachtsmeester,
bandleider, koppelbaas, titularis, werkbaas, hoofdarbeider, meesterknecht, onderbaas, ploegbaas, tandil, voorman, werknemer, aanvanger, arbeidnemer, werkman, werker, handwerksman, arbeidsman, Jan Boezeroen, Jan-met-dePet, Jan Pet, ambachtsman, ambachtsgezel, vakman, een man van ’t vak, stielman (Zn.), vakgenoot, amateur, arbeider, priesterarbeider, gastarbeider, handwerker, broodwinner, scharrelaar, gast, werkgast, medearbeider, gezel, handwerksgezel, maat, blauwkiel, contractarbeider (kontrakt...), loonarbeider, loontrekker, dagloner, daggelder, loonslaaf, loonbederver, mercenair, jobber, fabrieksmens, fabriekswerker (Zn.), fabrieker, fabrieksarbeider, fabrieksgast, fabriekskracht, fabrieksmeter, stukwerker, gezeten werkman, een los werkman, schavak (Zn.), seizoenarbeider, grensarbeider, pendelarbeider, pendelaar, dagwerker, zaterdagwerker, vakantiewerker, part-timer, ruwwerker, zakkendrager, sjouwerman, sjouwer, koelie, baliekluiver, doe-al, leergezel, leergast (Zn.), leerjongen, leerknaap, leerknecht, ambachtsjongen, fabrieksjongen, bijloper, bankjongen, jongen, maatje, jongmaatje, fabriekskind, pakkendrager, pakjesdrager, ploegarbeiders, nachtploeg, dagploeg, aflossingsploeg, werfagent, tijdschrijver.
werkvrouw, juffrouw, werkster, arbeidster, handwerkster, dagloonster, dagwerkster, daghit, dagmeisje, ateliermeisje, midinette, fabrieksvrouw, fabriekster, fabrieksmeisje, fabrieksmeid, vakgenote, leermeisje, sloof, slobbe, meid 723.
vakbeweging, vakorganisatie (..zatie), werkliedenorganisatie, werkliedenvereniging, werkliedenverbond, werkmansbond, vakbond, vakcentrale, vrijgestelde.
Bijwoord: ambtshalve, ex professo, beroepshalve, ex officio, bij aanneming, tegen een vaste aannemingssom, ad interim, loco, hogerop, fabrieksgewijze.
ten burele van, ten kantore van, op het bureau van, op het kantoor van.
Causatief: iem. op stiel doen, iem. op een ambacht besteden (doen), werklieden aanbrengen, een bediende aanhouden, iem. benoemen 785, iem. afzetten 785a, industrialiseren (..zeren).
Spreekwoord: in alle ambachten zijn apostelen en martelaren; zotte ambachten zijn er niet, maar zotte mensen; alle ambachten zijn smerig; goede ankergrond is de beste grond; elk in zijn sliet; wijn drinkt, wijn klinkt; bij gebrek aan volk wordt een snijder kerkvoogd.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Vaste bezigheid
betekenis & definitie