Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Vast

betekenis & definitie

Adjectief: vast, sterk, stevig, dral, solide, hecht, onzacht, grof, zo fijn alsof het door een trap gezift was, ruig, zoor, stroef, bordig, hard, mals gelijk een raap (Zn.), hardachtig, verweerd, geweerd (Zn.), vereelt, eeltig, eelterig, hoornachtig, hoornig, beenhard (Zn.), verhard, glashard, keihard, keiachtig, ijzerhard, staalhard, staalsterk, steenhard, steenachtig, gepetrifieerd, korstig, stug, stram, stijf, stijfachtig, stokstijf, overstijf, verstijfd, zo stijf als een plank, taai, taai als leder, taai gelijk een wis (Zn.), taaiachtig, harkerig, rigide, als een plank, plankerig, spijkerhard, ijzervast, hard als een bikkel, zo hard als een steen, hard gelijk arduin (een kassei) (Zn.), onbuigbaar, onbuigzaam, onverbuigbaar, onrekbaar, dood.

Werkwoord: hard worden, verharden, stijven, verstijven, aanstrammen, korsten, verkorsten, vereelten, verstenen, petrificeren, verlammen.

Naamwoord: vastheid, vastigheid, buigvastheid, stevigheid, sterkte 753, hardigheid, hardheid, hechtheid, grofheid, ruigheid, stugheid, stramheid, strammigheid, stroefheid, stijfheid, stijvigheid, taaiigheid, vasthoudendheid, rigiditeit, tenuïteit, weerstandsvermogen.

verharding, verstening, petrificatie (..katie), petrefact, weer, eelt, knoest, knorf, knoop, steen.

Causatief: hard maken, harden, verharden, beharden, verstarren, stijven, verstijven, stevigen, hoornen, vereelten, vaststampen, vasttrappen.

stijfmiddel, stijfje.

< >