Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Opeenvolging

betekenis & definitie

Adjectief: opeenvolgend, successief, consecutief, subsecutief, navolgend, naastkomend, naastvolgend, samenhangend, geschaard, gerist, achterstaand, laagvormig, anderdaags, beurtelings, serieel.

hoeveelste, zoveelste, eerste, primus, premier, tweede, ander, secundus, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde, ..twintigste, ..honderdste, tweehonderdste, „duizendste, miljoenste...

W volgen, opeenvolgen, zich rijen, zich scharen, in het gelid staan (zich stellen, zich aansluiten), queue maken (vormen), keuen, op rij (en file) gaan staan, lopen als de ganzen, van de rij (van ’t rijtje) af gaan, de hele rij afgaan, zijn beurt afwachten, zijn beurt voorbij laten gaan, verbeurten, alterneren, elk. afwisselen, aan de beurt zijn (komen) om, de beurt is aan u, het is aan ons, er aan zijn.

Naamwoord: reeks, volgreeks, serie, aaneenschakeling, schakel, chaine, kordon, rist, ris, rij, rei, frontrij, flankrij, volgrij, root {Zn.), rang, file, marsorde, stoet, cortège, sleep, sliert, slier, keten, snoer, trein, staart, laag, bos, nest, een ilias van... plagen, richtingslijn, lijst, vervolglijst, kanon, register, vervolgkasse, volgorde, rangorde, ganzenorde, volgnummer, rangcijfer, voorman, beurt, wisselbeurt, weekdienst, weekbeurt, week, toerbeurt, toer, tussenbeurt, gunstbeurt.

Bijwoord: achterelkander, de ene voor de andere na, aaneen, aaneenaan (Zn.), achtereenvolgens, achtervolgens, rij aan rij, in rij en gelid, naar (bij) de rij af, rotelings (Zn.), man voor man, een voor een, met enen, vijf aan vijf, naast, laagsgewijs, beurtelings, om (bij) beurten, om de beurt, ieder op zijn beurt, keer om keer, tour k tour, dag aan dag, overhand (Zn.), overander (Zn.), om de andere, alternatief, bij afwisseling.

Onrechtstreekse wending: en zo verder, en zo voort, en de rest, et cetera.

Causatief: in rij plaatsen, in het gelid scharen (schikken), rangschikken, coördineren (ko...), schakelen, aligneren, een lijst aanleggen, arrangeren, quoteren (kwo...), rijgen, aanrijgen, aaneenrijgen, snoeren, aansnoeren, risten, resemen (Zn.), aanristen, afristen, rippen (Zn.).

rangschikking, coördinatie (ko...), alignement.

Spreekwoord: de natuur doet (maakt) geen sprongen.

< >