Adjectief: nuttig, nut, goed, behoorlijk, heilzaam, voegzaam, voeglijk, handzaam, geschikt tot, gepast, geboren tot, berekend voor, ingericht voor, rijp voor, geriefelijk, gerievig, bruikbaar, leerrijk, instructief (instruktief), gunstig, batig, meestbegunstigd, bevorderlijk aan (voor), voordelig, profijtelijk, profitabel, weldadig, weldadiglijk, smerig {Zn.), raadzaam, geraadzaam {Zn.), geraden, aangewezen, doelmatig, doeltreffend, efficiënt, handig, dienstig, dienstbaar, auxiliair, toepasselijk, salutair, practicabel, praktisch (practisch), pragmatisch, pragmatiek, sortabel, convenabel, favorabel, afdoend.
Werkwoord: nuttig zijn, beantwoorden aan een doel, behoren, betamen, passen, in het kader passen, schikken, voegen, gelijken, lijken, conveniëren (kon...), kwadreren (qua...), aanlachen, dat is zijn trant, vruchten afwerpen, fructifiëren, een geschikte voedingsbodem hebben (vinden), veel (weinig) afwerpen, dienen, helpen, meewillen, goeddoen, aanzetten, handen, baten, baat afwerpen, voordeel aanbrengen, iem. te baat komen, iem. goed bekomen, in het belang zijn van, korten (Zn.), afkorten (Zn.), bijdragen tot, naderen (Zn.), bijbrengen, toevoegen, toeleggen, toedoen, goed te pas komen, te stade komen, ten goede komen, goede diensten bewijzen, goed van pas komen, zijn rente wel opbrengen, dubbele rente opbrengen, de pot smeren, veel voorhebben, bevoordelen, proeveren voor, veel toekomst hebben, dat zet wat aan de ribben, dat mes snijdt aan (van) twee kanten, dat zijn twee ruggen uit één varken, dat is een druifje, dat brengt het meel in de keuken, dat haalt heel wat aan, die lijm trekt goed aan, dat is een zoet karweitje, ’t zal nog wel in zijn schoteltje komen te druipen, dat doet wonderen, hij is een heilige die men wel een kaarsje mag ontsteken.
Naamwoord: nut, nuttigheid, utiliteit, behoorlijkheid, geschiktheid, gepastheid, bruikbaarheid, gemak, geriefelijkheid, gerief, handel (Zn.), efficiency, raadzaamheid, voordeel, baat, belang, groepsbelang, belangengemeenschap, winst, aanwinst, gewin, profijt, zoetigheid, heil, weldadigheid, weldaad, partij, beneficium, beneficie, avantage, de lusten en lasten, een melkkoe, een tweesnijdend zwaard, twee vliegen in één klap, een buitenkans, een gebakken peertje, hazaard {Zn.), een gebraden duif.
de rechte man, de rechte (ware) Jakob, de rechte man op de rechte plaats, belangengroep.
Bijwoord: ter zake, ad rem, naar behoren, te stade, van pas, te pas, à propos, om wille van, ter wille van, om iemands bestewil, ten voordele van, ten behoeve van, ten bate van, ten nutte van, ten gunste van, ten beste van, ten gerieve van, om (ter) liefde van, ten benefice, voor, om, pro, tussen de druppels door, de commodo et incommodo.
Causatief: zijn belangen verdedigen, voor zijn belangen opkomen, hangen aan nummer één, bevorderen, cultiveren (kult...), voor zijn kapel prediken, zijn voordeel zoeken, iets tot gemeengoed maken, het nuttige met het aangename verenigen, het zekere voor het onzekere kiezen, een andere kaai opzoeken, van pas maken, passen, zijn schade achterhalen (inhalen), de schade gaat vóór de baat, op goed af spelen, tegen elkaar uitspelen, nut van iets hebben, nut van (uit) iets trekken, aan iemand iets hebben, van iets partij trekken, gebaat zijn bij, baat hebben (vinden) bij, belang hebben bij, winnen, benuttigen, iets afhalen, vruchten plukken, ergens zijn rekening bij vinden, ergens wel bij varen, met de winst gaan strijken, ergens een slaatje uit slaan (hebben), een goede slag doen, mooie slagen maken, voordeel (winst) uit iets slaan, munt uit iets slaan, honig uit iets zuigen, maaien waar men niet gezaaid heeft, de schapen scheren, met een (slecht) voorntje een (vette) karper vangen, zijn aas ophalen, inoogsten, uitbuiten, afromen, de room van de melk afscheppen, het vet van de ketel afscheppen, de dag melken, in de tocht zitten, zijn naadje naaien, ergens garen bij spinnen, goed garen bij iets spinnen, de pan bij de steel (de staart) houden, aan ’t schoteltje likken, mede aan het kantje likken, mede aan de ketel zitten, mijn kat ook een visje, het vlees liever hebben dan de botten, iets medenemen van, iets medepakken, iets medekrijgen, iets medehebben, profiteren, zijn talenten niet begraven, met zijn talenten woekeren, ergens een brandje aan hebben, aan het langste eind trekken, het langste koordeken trekken (Zn.), in de bovenste lade liggen (Zn.), van alle hout pijlen weten te maken, de kaats wel weten te tekenen, weten waar men zijn kaarsje moet laten branden, de duivel (de droes) een kaars ontsteken, de schapen wachten (weiden) om de keutels, de haring om de kuit braden, een spiering (schelvis) uitgooien om een kabeljauw te vangen, met een worst (metworst) naar een zijde spek gooien, een oortje in ’t zakje leggen om er een schelling uit te halen, een taling uitzenden om een eendvogel te vangen, stenen voor brood geven, van twee wallen eten, vuur en water (in één hand) dragen, twee ruggen uit één varken willen snijden, twee vogels schieten met één bout, twee duiven met één boon vangen, twee vliegen in één klap slaan, twee appelen met één stok afwerpen, het varken onder de buik snijden, ergens een melkkoetje aan hebben, iem. melken, in troebel water vissen, iem. het gras voor de voeten wegmaaien, eens anders fuiken lichten, in eens anders fuiken zoeken te vissen, de hoenders in een andermans hof jagen, de boter alleen op zijn koek willen hebben, al het deksel naar zich trekken (Zn.), hij moet altijd midden in ’t bed liggen, dat paard wil wel eten maar geen zadel dragen.
uit iemands schade partij trekken, als iemands huis brandt zich bij de kolen warmen, het betere deel gekozen hebben.
belangenbehartiging, belangenpolitiek, belangentegenstelling, belangensfeer.
Spreekwoord: audaces fortuna adjuvat; men kan nooit weten waar de aal kruipt; het moet van de band of van de zak komen (Zn.); het leen is voor de oudste, het geld is voor de stoutste; wie van de akker oogsten wil, moet hem bezaaien; die de lasten heeft, moet ook het voordeel hebben; die eerst komt, eerst maalt; die eerst in de boot is, heeft keur van riemen; die eerst in de schuit komt, heeft keur van plaats; de geschiktste stuurman komt het eerst in de haven; die het eerst veegt, heeft de beste kans; de voorsten doen wat de achtersten niet mogen; de voorsten maken dat de achtersten niet in de kerk kunnen; die het dichtst bij het vuur zit, warmt zich ’t best; die de tafel dekt, heeft de meeste kost; die de pan bij de steel heeft, keert ze zo hij wil; die in ’t riet zit, maakt pijpkens; die tegen een goede boom leunt, heeft goede schaduw; die ’t kruis heeft, zegent zichzelf het eerst; het schaap dat in de weide is, zoekt de beste kruiden; de kok zal zelden honger lijden; een goede kok sterft niet voor het kombuis; die appels voert, appels eet; die turf uit het veen haalt, heeft vrij brand; die spiering vangt, heeft ook vis; men moet de bluts tegen de buil stellen; alles heeft zijn vóór en tegen; er is geen bokking (haring) zo mager, of er braadt nog vet uit; het is niet al gewonnen, al is het afgesponnen; die meester is, heeft veel te zeggen; aan ’s meesters zolen hangt de beste mest.
elkeen trekt het water naar zijn molen; daar is maar één baat, en elk zoekt ze (Zn.); één voor allen, en allen voor één; elk ziet door zijn eigen bril; elk wenst dat zijn kalf een koe zij; wanneer een boom ter aarde zijgt, maakt ieder dat hij takken krijgt; menigeen let er niet op wiens huis brandt, als hij zich mag warmen bij de kolen; een goede herder scheert het vee, maar vilt het niet al is ’t gedwee; men moet het wild niet overjagen; verzuip je kinderen niet, wie weet wat zeer waait geen wind of hij is iemand dienstig; de groten moeten van de kleinen azen; de grote vissen eten de kleine; de kleine beken lopen in de grote; de kleine vissen maken de felle snoeken groot; wanneer het op de groten regent, druipt het op de kleinen; als het in de kajuit regent, dan druipt het in de hut; als het elders regent, valt hier ook wel een druppel; waar het regent, daar drupt het; als het in Frankrijk regent, druppelt het in België; de ene scheert de schapen, en de andere het varken; grote heren zitten aan die kant van de schotel, waar de dikste baars ligt; de kleine honden jagen de haas op, maar de grote pakken hem.
beter één dan geen; beter wat dan niets; beter een brok dan een brijzel; beter een half brood dan geen; beter een stuk brood in de zak dan een veer op de hoed; liever bonen gegeten dan van honger gestorven; goed bier is beter dan slechte wijn; éne bij is beter dan een handvol vliegen; een greintje peper is beter dan een mand vol pompoenen; het is beter hesp zonder mosterd, dan mosterd zonder hesp; beter een half ei dan een lege dop; beter een halve dooier dan een hele schaal; beter een slechte muts op, dan blootshoofds te slapen; beter scheel dan blind; beter een kwaad been dan geen; beter een kwade loop dan een kwade koop; beter een luis in de pot, dan geen vet; beter een ruit gebroken dan ’t huis verloren; beter bedorven dan verloren land; beter een lap dan een gat; het is beter een andermans hemd dan geen; beter kleine paarlen dan grote rotsstenen; een levende hond is beter dan een dode leeuw; een hond heeft liever ’t gebeent, dan ’t kostelijkst gesteent; beter een half jaar op een goed paard gereden, dan zijn ganse leven op een ezel; beter door een ezel wel gedragen, dan van een paard in ’t zand geslagen ; beter een blind paard dan een ledige halster; beter een levende ezel dan een dood paard; beter een ezel voor de ploeg dan twee paarden op stal; beter een schaap dan een aap; beter een leggende hen dan een liggende kroon; het is beter de wol te geven dan het schaap; men is beter met smid dan met smeken; nooit ambtje zo kleen, of ’t is beter dan geen; een goed ambachtsman is beter dan anderhalve geleerde; beter ééns burgemeester dan nooit.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Nuttig
betekenis & definitie