Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Bot

betekenis & definitie

Adjectief: bot, stomp, sleeuw, slee, stroef, eggerig, eggig, geschaard, schaardig, overbot.

Werkwoord: bot zijn (worden), afstompen, verstompen, men kan er met zijn achterste op gaan zitten, je kunt er wel met je gat op naar Keulen rijden.

Naamwoord: botheid, stompheid, schaard.

Causatief: stomp maken, afstompen, verstompen, afknotten, afkanten, tippen, punten, afpunten.

< >