Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 09-06-2019

Priāpus

betekenis & definitie

Priāpus - Πρίαπος, zoon van Dionȳsus, Hermes, Pan of Adōnis en Aphrodīte of Chione, een god van wijn- en tuinbouw, van vee- en bijenteelt, ook van visscherij, vooral te Lampsacus vereerd, van waar zijn dienst zich over het overige Griekenland schijnt te hebben uitgebreid. De Rom. identificeerden hem met Mutīnus. Zijne beelden werden veelal in tuinen en wijnbergen geplaatst om als vogelverschrikker te dienen.

Men offerde hem de eerstelingen der vruchten, melk, honig, bokken en ezels. Hij wordt soms afgebeeld als een knaap, soms als een grijsaard, gewoonlijk met vruchten, een snoeimes of een horen van overvloed in de hand.

< >