Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 09-06-2019

Pan

betekenis & definitie

Pan - Πάν, veld-, bosch- en herdersgod, zoon van Hermes of Zeus en Callisto of de nimf Penelope. Reeds bij zijne geboorte was hij bijna geheel volwassen, hij had horens, een krommen neus, spitse ooren, een staart en bokspooten (Αἰγιπόδης, Semicaper), bovendien was hij geheel met haar begroeid. Hij beschermt kudden (Νόμιος), bosschen en weiden, jacht (Ἀγρεύς), visscherij en bijenteelt.

Het liefst zwerft hij in Arcadië, over de bergen (Ὀρεσσιβάτης), waar hij jaagt, de nimfen bij den dans aanvoert (Φιλόχορος) of zich vermaakt met het spelen op de door hem uitgevonden herdersfluit (z. Syrinx), waarin hij het zoover gebracht had, dat hij zelfs Apollo tot een wedstrijd durfde uitdagen (z. Midas).

De Atheners geloofden, dat zij aan zijne hulp de overwinning bij Marathon te danken hadden, hij kon n.l. in den strijd gewichtige diensten bewijzen, door met zijne vervaarlijke stem den vijanden schrik en ontzetting aan te jagen; van dit vermogen maakt hij echter ook misbruik, om bij onschuldige reizigers of wandelaars in eenzame wouden een plotselingen (panischen) schrik te veroorzaken. Zoo had hij ook de Titanen in hun strijd tegen de goden door trompetgeschal op de vlucht gedreven. Met zijne kinderen en verdere afstammelingen (Πᾶνες, Πανίσκοι, Panisci) sluit hij zich gaarne bij den luidruchtigen stoet van Dionȳsus aan.

De nimfen, die hij met zijne liefde dikwijls hardnekkig vervolgt, ontvluchten hem gewoonlijk of worden door de goden tegen hem beschermd.—In lateren tijd beschouwden sommigen hem naar aanleiding van zijn naam als een symbool van het heelal, zijn dans stelde dan de eeuwige beweging voor, zijn horens en baard waren de zonnestralen, enz.—Pan werd vooral in Arcadië, maar ook elders in Griekenland vereerd, aan sommige van zijne tempels waren orakels verbonden. Te Athene hield men jaarlijks te zijner eer een wedloop met fakkels.—Men offerde hem bokken, lammeren, koeien, melk, honig en most; de steeneik en de pijnboom waren hem gewijd.—De Romeinen vereenzelfdigden hem met Faunus.

< >