Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Hunni

betekenis & definitie

Hunni - Οὗννοι, aziatisch volk, dat oorspronkelijk in Mongolië woonde, en ± 375 n. C. over den Rha (Wolga) drong, de Alanen en Oostgothen onderwierp, andere volken voor zich uit dreef en vooral onder Attila, den “geesel Gods” (zie Attila) het romeinsche rijk teisterde. Na Attila’s dood

(453) viel het groote Hunnenrijk uiteen en ± 500 was de naam van Hunnen weder verdwenen. Omtrent een vroeger optreden van de Hunnen zie men Bactria.
Ὕπαιθρος heette de ruimte in het midden van een tempel, wanneer zij, zooals bij groote gebouwen soms het geval was, niet van een dak voorzien was. Men verkeert omtrent deze quaestie nog geheel in het duister; behalve het Pantheon te Rome zijn ons dergelijke tempels niet bekend. Z. verder onder Templum.
Ὑπασπιστής, 1) schildknaap, een slaaf, die op marsch voor zijn heer schild, helm, enz. droeg.—2) in het macedonische leger lichtgewapende infanteristen, meer voor aanval dan voor verdediging bestemd, van een korte lans en een lang zwaard voorzien. Uit hen werd de koninklijke lijfwacht (ἄγημα) gekozen.
Ὑπήκοοι, op Creta = περίοικοι.
Ὑπογραμματεύς = γραμματεὺς (z. a.) τῆς πόλεως, ook γρ. τοῦ δήμου of γρ. τῆς βουλῆς καὶ τοῦ δήμου genoemd.
Ὑπομείονες, z. Ὅμοιοι.

< >