Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Diocletiānus

betekenis & definitie

Diocletiānus - (C. Aurelius Valerius), van geringe afkomst, in Dalmatia geboren, klom van gemeen soldaat onder keizer Probus tot stadhouder van Moesia op, en werd in Nov. 284 na C. door zijn leger tot keizer uitgeroepen. Daar hij inzag, dat bij de toenemende invallen der barbaren het rom. rijk te uitgebreid was voor één regent, nam hij in 285 Maximiānus tot Caesar, en in 286 tot Augustus en mederegent aan, wien hij het W. des rijks toevertrouwde, terwijl hij zelf de zorg voor het O. behield.

In 293 namen zij nog twee hulpkeizers aan, met den titel Caesar, als het ware kroonprinsen, om hen later als Augusti op te volgen, n.l. Galerius voor het O., Constantius Chlorus voor het W. Tevens werd elke helft van het rijk nog weer in tweeën gesplitst (zie praefecturae).

Als onderverdeeling van de praefecturae had men nu 12 dioeceses (z. a.), die weer onderverdeeld waren in 101 provincies. Italië werd met de overige provincies gelijk gesteld, en ook aan de grondbelasting onderworpen. Verder worden burgerlijk en militair gezag gescheiden.

Het burgerlijk gezag is in handen van de 4 praefecti praetorio, de legers worden gecommandeerd door duces.

In 305 legde Diocletianus, die naar rust verlangde, zijne waardigheid neder, om bij Salona stil te leven. Van zijn paleis aldaar zijn nog overblijfselen.

Hij stierf in 313. Diocletianus behoort tot de keizers, die de Christenen streng vervolgden. Met hem begint de (absolute) monarchie.

De senaat wordt ter zijde geschoven. Alle gezag gaat uit van den keizer, die zich Dominus laat noemen, en een streng hofceremonieel, aan het Oosten ontleend, invoert. De keizers wonen nu niet meer in Rome, maar meer aan de grenzen van het rijk, Maximianus te Milaan, Diocletianus te Nicomedēa.

Toch heeft Diocl. nog veel in Rome gebouwd, zie Thermae.

< >