Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Demodocus

betekenis & definitie

Demodocus - Δημόδοκος, de blinde zanger aan het hof van Alcinous, koning der Phaeaken.

Δῆμοι, onderafdeelingen der attische phylen. Van ouds was Attica voor administratieve doeleinden in demen of districten verdeeld; door de nieuwe indeeling van Clisthenes werd hun aantal 100, zoodat 10 eene phyle vormden. Later vindt men 174 vermeld, er worden zelfs 199 namen van demen genoemd, waarvan echter vele waarschijnlijk op verkeerde lezing berusten. Zij, die tot denzelfden demus behooren (δημόται), brengen gemeenschappelijk zekere offers (ἱερὰ δημοτικά) en deelen in de inkomsten en uitgaven van den demus. Het bestuur berustte bij een δήμαρχος, het beheer der financiën bij een ταμίας. Ieder burger moest tot een demus behooren en zich op zijn 18de jaar in het register (ληξιαρχικὸν γραμματεῖον), dat door den demarch gehouden werd, laten inschrijven.
Δημόκοινοι, z. δήμιοι.

< >