Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Democritus

betekenis & definitie

Democritus - Δημόκριτος, van Abdēra, geb. 460 en op zeer hoogen ouderdom gestorven. Hij erfde van zijn vader een zeer groot vermogen en deed reizen naar Aegypte en het verre Oosten; in zijne vaderstad teruggekeerd, wijdde hij zich geheel aan de studie der wijsbegeerte en der natuurwetenschap. De atomistische leer, waarvan zijn leermeester Leucippus de grondslagen gelegd had, werd door D. nader uitgewerkt en tot een stelsel gemaakt.

Volgens hem bestaat alles uit ondeelbare stofdeeltjes (ἄτομα), die soortelijk aan elkander gelijk zijn, maar in grootte en gewicht verschillen; deze zijn eeuwig en in voortdurende beweging, en uit hunne vereeniging, die onder den invloed van een onberekenbaar toeval tot stand komt, ontstaan niet slechts werelden en andere lichamen, maar ook de zielen en goden. Tusschen de atomen is ledige ruimte, een niets (μηδέν), dat evengoed bestaat als het iets (δέν). De kennis, die alleen op zinnelijke waarneming berust, is onvolledig en duister (σκοτίη), de echte (γνησίη) wordt door onderzoek en studie verworven.

Het hoogste goed is gemoedsrust (εὐεστώ, εὐθυμία, ἀταραξία), die men verkrijgt door in alle dingen de juiste maat te houden; van daar misschien zijn bijnaam van lacher (γελασῖνος). Van zijne talrijke werken, ook op taal- en letterkundig gebied, waarvan de belangrijke inhoud en de stijl geroemd wordt, is zeer weinig bewaard gebleven.

< >