Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Attica

betekenis & definitie

Attica - Ἀττική, het oostelijkste landschap van Midden-Griekenland of Hellas, werd oudtijds Acte of Actica (Ἀκτή, Ἀκτική) geheeten, omdat het zulke uitgebreide kusten bezit. Volgens Strabo is de naam Attica uit Actica ontstaan. Ook werd het vroeger wel Ionia genoemd.

De natuur verdeelde het in drieën: 1) Diacria, het hoog- of bergland, het noordoostelijk gedeelte, waarin men den mons Pentelicus of Brilessus en den Parnes vond,—2) Pedias, het noordwestelijk vlakland,—3) Paralia, het westelijk en zuidelijk kustland. De Pentelicus leverde eene beroemde, witte marmersoort (πεντελήσιος λίθος), de Hymettus, meer naar het Zuiden, ten O. van Athēnae, was met geurigen tijm begroeid en vermaard om zijn voortreffelijken honig. Ten Oosten van den Hymettus lag nog eene kleine binnenvlakte, Mesogaea en ten N. daarvan, in de Diacria, de vlakte van Marathon.

De berg Laurium, geheel in het Zuiden, leverde zilvererts. Ook het attisch zout was beroemd, zoowel in letterlijken, als in overdrachtelijken zin. Over het algemeen was het land berg- en heuvelachtig; de vlakten, zooals die van Eleusis en van Athenae, waren niet groot.

Koren werd er weinig verbouwd; de olijfboom en de vijg tierden er echter welig. Er werd veel aan schapen- en geitenfokkerij gedaan; voor de teelt van rundvee was de steenachtige bodem minder geschikt.De bevolking van Attica was ionisch, doch vermengd met een oudere bevolking, die gewoonlijk als “pelasgisch” aangeduid wordt; maar tot welken stam die behoort, weten we niet. In elk geval heeft ook hier de “myceensche” beschaving geheerscht. De Atheners beschouwden zich als autochthonen wegens hun pelasgische afkomst, terwijl de Ioniërs ongeveer in 1000 over zee, waarschijnlijk uit het Noorden het land binnengetrokken zijn, en hun taal en eerediensten aan de oorspronkelijke bevolking hebben opgedrongen. Als stichter van den atheenschen staat geldt Theseus, die de twaalf verschillende gemeenten of δῆμοι tot één geheel vereenigde, met Athenae als hoofdstad, ter gedachtenis waarvan het feest der Panathenaeën werd ingesteld. Athenae was τὸ ἄστυ; twee andere plaatsen, Eleusis en Brauron, maakten aanspraak op den naam van πόλις.

De bevolking was eerst verdeeld in 4 phylae (Γελέοντες, Ἀργαδεῖς, Αἰγικορῆς, Ὅπλητες) totdat door Clisthenes eene verdeeling in 10 phylae en meer dan 100 (later 174) demi werd ingevoerd (± 508). Na Theseus heerschten in Attica koningen, van welke Codrus de laatste was. Toen volgden er archonten, eerst één voor zijn leven, daarna één voor tien jaar, sedert 683 jaarlijks negen archonten (zie Ἄρχοντες). Door Solon werden de burgers naar hunne inkomsten in vier klassen verdeeld: πεντακοσιομέδιμνοι, τριακοσιομέδιμνοι of ἱππῆς, ζευγῖται, en θῆτες. De volksvergadering bestond uit de burgers boven 20 jaar.

De senaat, βουλή, bestond eerst uit 400 leden, 100 uit elke phyle, doch sedert Clisthenes uit 500 leden, n.l. uit elke der nieuwe phylae 50. De areopagus, ἡ βουλὴ ἡ ἐν Ἀρείῳ πάγῳ, was door Solon ingesteld als wachter der wetten en als hoogste gerechtshof, doch werd later teruggebracht tot een gerechtshof in zaken van moord. De heliaea, ἡλιαία, was een rechtbank van gezworenen, uit 6000 door het lot gekozen burgers bestaande. Meer bizonderheden zal men in de afzonderlijke artikels vinden.
In Attica behooren de mythen te huis van Cecrops en diens dochters Pandrosus, Herse en Aglaurus, van Erechtheus en vooral de sagen van Theseus. Ook Pandīon, de vader van Philomēle en Procne, wordt een Athener genoemd.

< >