Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Atrium

betekenis & definitie

Atrium - eene der onmisbare deelen van een romeinsch huis, het woonvertrek, oudtijds het middelpunt van het huiselijk leven, waar het huwelijksbed, de huiselijke haard en de geldkist zich bevonden, alsmede de weefstoelen, waaraan de huisvrouw en hare slavinnen arbeidden. Met het toenemen der weelde evenwel werden deze voorwerpen naar andere gedeelten van het huis verbannen en werd het atrium meer eene receptiezaal. Het atrium was het eerste vertrek, als men den gang doorkwam (z. domus).

Rondom waren kleine vertrekken of kabinetjes aangebracht, die licht en lucht alleen uit het atrium ontvingen, en cubicula heetten, wanneer zij door deuren, en alae, wanneer zij alleen door gordijnen waren afgesloten. Een dezer vertrekjes was het lararium, de huiskapel, waar het altaar der huisgoden stond en bij de nobiles de imagines maiorum bewaard werden. In het midden der zoldering was eene vierkante opening gelaten, Atrium.

< >