Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Aegīna

betekenis & definitie

Aegīna - Αἰγίνη, Αἲγινα, dochter van den riviergod Asōpus, die door Zeus naar het eiland Oenōne gebracht werd en daar Aeacus (z. a.) ter wereld bracht. Naar haar werd het eil. sedert dien tijd Aegina genoemd.

Dit kleine en vruchtbare eiland in de saronische golf werd daarna met Myrmidonen, die tot den achaeischen stam behooren, bevolkt en door Aeacus geregeerd; toen echter diens zonen het eiland verlaten hadden, werd de bevolking grootelijks vermeerderd door epidaurische kolonisten (Doriërs) en bleef Aeg. langen tijd in nauwe betrekking tot Epidaurus staan. In oude tijden bereikte Aeg. door handel, nijverheid en kunst een hoogen trap van bloei (bekend is de tempel van Aphaia, waarvan het beeldwerk (de zoogenaamde Aegineten) te München bewaard wordt); na 480 werd het echter door Athene overvleugeld en de langdurige vijandelijkheden eindigden hiermede, dat in 456 Aeg. schatplichtig werd, de muren der stad afbreken en de schepen uitleveren moest; in 429 werden zelfs de oude inwoners geheel verdreven en hoewel zij na den slag bij Aegospotami door Lysander teruggebracht werden, kwam de oude macht en welvaart toch nooit terug.

Sedert 318 behoorde Aeg. tot Macedonië, sedert 229 wordt het genoemd als een lid van het achaeïsch verbond, sedert 196 als een deel van het gebied van Attalus van Pergamus; in 129 kwam het onder de Romeinen.

< >