Staatsuitgaven in Athene - Het kan nauwelijks verwondering wekken dat de staatsuitgaven van het democratische Athene verscheiden en veelvuldig waren. De staat regelde alles en liet ter zake weinig particulier initiatief toe, tenzij om persoonlijke schenkingen te doen en aldus een financiële catastrofe te keren. Daarbij waren de gelegenheden tot uitgaven talrijk en pracht en praal werden tot in de kleinste details nagestreefd.
De grote uitgaven kunnen geresumeerd worden onder de volgende rubrieken:
Uitgaven i.v.m. de eredienst en de feesten
In Athene waren er tweemaal zoveel feesten als in een andere staat en deze godsdienstige plechtigheden hadden ook plaats in oorlogstijd of in kritieke perioden. Op staatskosten werden de offerdieren aangeschaft, evenals de prijzen voor de overwinnaars. Uit het theorikon putte de staat de diobelia voor de arme burgers. Wel sprongen de tempelkassen en particulieren bij voor een bijzondere leitourgia, doch er bleven nog zware posten voor de staat, b.v. de optochten, gezantschappen naar vreemde staten, muzikale wedstrijden, openbare maaltijden bij feesten enz.
Uitgaven voor wedden en vergoedingen
Vóór Perikles waren alle belangrijke openbare functies onbezoldigd. Het was een eer de staat te dienen. Alleen de lagere klerken en dienaren kregen een bezoldiging. In bepaalde gevallen kregen de staatsslaven eveneens een vergoeding. Met Perikles, die de democratie volledig wilde uitbouwen en aan alle burgers de kans geven om in een of ander ambt bedrijvig te zijn, zonder persoonlijke schade te lijden, werd een vergoeding toegekend, nl. de misthos. De belangrijkste waren: de misthos dikastikos (drie obolen per zitdag voor de rechters, 4 obolen per dag voor de archonten, die daarvan nog hun heraut en fluitspeler moesten onderhouden), de misthos bouleutikos (vijf obolen per zitting voor de leden van de Boulè), de misthos ekklesiastikos (het zittingsgeld voor de burgers die een vergadering van de volksvergadering bijwoonden). De vergoeding schommelde tussen de drie en de negen obolen.
De vergoeding voor gezanten, een reisgeld, van één tot drie drachmen per dag, voor de staatsherauten, de architecten, de geneesheren in staatsdienst enz. verhoogden de uitgaven van deze aard.
Uitgaven voor openbare liefdadigheid
Tegenover de preklassieke periode hoefde de Atheense democratie van Perikles nog weinig aan eigenlijke liefdadigheid te doen. Door de invoering van de verschillende vergoedingen voor prestaties in dienst van de staat had vrijwel niemand nog geldelijke steun nodig. In tijden van misoogst hadden wel kosteloze graanuitdelingen plaats ofwel droeg de staat de lasten van graanverkoop tegen sterk verminderde prijzen.
De staat ondersteunde daarbij de oorlogsinvaliden; de oorlogswezen kregen een volledige opvoeding tot aan hun meerderjarigheid en een volledige militaire uitrusting bij het begin van hun diensttijd.
Uitgaven voor openbare vrijgevigheid
Men beschouwt als zodanig de kosten voor de openbare maaltijden. De Atheense staat liet drie categorieën van burgers tot de staatsdis toe, nl. de sussitoi (de 50 leden van de prytaneia gedurende hun ambtsperiode van 36 of 37 dagen), de aeisitoi (burgers met buitengewone verdiensten, die heel het jaar aanzaten) en de parasitoi (de gelegenheidsgasten, o.a. de vreemde gezanten voor de duur van hun verblijf in Athene).
De uitdeling van het diobolon (diobelid) uit de kas van het theorikon kan onder deze rubriek ondergebracht worden. Verder bestond de eigenlijke vrijgevigheid ook nog in het toekennen van een gouden kroon aan de uittredende leden van de Boulè, die zich eervol van hun taak gekweten hadden. Voor burgers met buitengewone verdiensten richtte de staat een standbeeld op of schonk hun een kroon. Vóór de 5e eeuw v.C. gebeurde dit slechts éénmaal en wel voor de Tirannendoders, Harmodios en Aristogeiton. In de 4e eeuw was de schenking van een kroon aan Demosthenes voor bewezen diensten aanleiding voor het voeren van een politiek proces.
Uitgaven voor openbare werken Naast de kosten voor onderhoud en herstelling van de openbare gebouwen en installaties van openbaar nut, waren er geweldige bedragen nodig voor het optrekken van nieuwe gebouwen en tempels (zie Akropolis), standbeelden, haveninrichtingen, scheepstimmerwerven, waar regelmatig - ook in vredestijd - de bij de wet voorziene triëren van stapel moesten lopen. Het wegennet van Athene naar het binnenland vergde eveneens aanzienlijke geldsommen. De staat besteedde ook veel geld aan de aanleg en het herstel van straten en pleinen in Athene zelf en aan de bevoorrading van drinkwater, dat met leidingen binnen de stad werd gebracht.
Buitengewone uitgavenposten waren ook leger en vloot. In vredestijd waren er de gewone uitgaven voor onderhoud van het oorlogsmateriaal en de verdedigingsmuren, de arsenalen, de bewapening van de burgers van lagere stand, en eventueel die van de slaven. De ruiters kregen een vergoeding voor het onderhoud van hun paard. Het scheepsvolk op de zestig schepen, die onder Perikles regelmatig op zee waren, kreeg een soldij van vier obolen per dag.
Volgens een wet die Themistokles had doen aannemen, moesten jaarlijks twintig nieuwe triëren worden gebouwd, een aantal dat in oorlogstijd natuurlijk werd opgevoerd. Ook dan kreeg de bemanning een hogere soldij, zodat elke oorlogsbodem gemiddeld één talent per maand kostte.
Voor opdrachten met enigszins religieus karakter bezat de Atheense staat drie officiële ‘heilige schepen’, waarmede offers of gezantschappen werden verscheept, nl. de Delia, de Salaminia en de Paralos.