Cultusplaatsen in Rome - Alle genetische groepen waaruit de Romeinse staat was opgebouwd, o.a. familia, gens, curia en tribus, hadden hun eigen cultusplaats, hetzij een familiehaard, een altaar, een kapel of een tempel. Naar vorm en bestemming maakten de Romeinen het volgende onderscheid.
De ara was een aarden of stenen altaar, vierkant of rond van vorm, waarop de offergaven werden gelegd of gegoten. Een altare was gewoonlijk groter en hoger en bestemd voor de offers aan de dei superi. De compita waren kapelletjes of verheven altaren buiten de stad opgericht bij kruispunten van wegen of grondbezittingen ter ere van de Lares compitales. Het lararium of sacrarium was de huiskapel, oorspronkelijk achteraan in het atrium opgericht, later ook wel in de achterbouw van de Romeinse woning. In deze huiskapel stonden de beeltenissen van de Lar familiaris, de penates en andere godheden, die in elke familie bijzonder werden vereerd; vaak gaf een muurschildering de symbolische voorstelling van de Genius en de Iuno van de heer en de vrouw des huizes. Hierin bevond zich ook de familiehaard, focus, met het heilige vuur, Vesta.
Aedes was de algemene term voor een gebouw met godsdienstige bestemming. Een aedicula was een tempeltje, kapelletje of nis, waarin het beeld van de godheid geplaatst werd. Een sacellum was een klein heiligdom, kapel of slechts een altaar in open lucht. Templum was een rechthoekig gebouw voor bepaalde erediensten bestemd en daartoe geinaugureerd en geconsacreerd (zie Augures). Het adytus was dat gedeelte van de tempel waar alleen de bevoegde priesters toegang hadden. De cella was het deel van de tempel waar het beeld van de godheid stond. De plaats waar de tempelschatten bewaard werden, was het donarium.
Een klein rond tempeltje met koepel was een tholus. De beboste of met bomen beplante ruimte, meestal rond een heiligdom, was een lucus.