In Nederland komen twee soorten kastanjes voor: de ‘wilde’ en de ‘tamme’. Bij beide soorten zitten de zaden in een stekelige bolster en zijn zij omgeven door een mooie, glanzendbruine schil, waarin zich stevig, wit weefsel met reserve-voedsel bevindt.
Tussen de twee soorten bestaan echter wel opmerkelijke verschillen. De bolster van de ‘tamme’ kastanje is zeer dicht bezet met stekels; ze bevat meestal 2, 4 of zelfs meer kastanjes, die op verscheidene manieren gegeten kunnen worden en erg voedzaam zijn. De bolster van de ‘wilde’ of paardenkastanje draagt slechts enkele stekels en bevat meestal maar één kastanje. Het reserveweefsel ervan is bitter en oneetbaar; het is alleen bruikbaar als veevoer (varkens, herten).Ook de bomen van beide soorten tonen verschillen, hetgeen o.m. tot uiting komt in de bladvorm en de bloeiwijze. De tekening bij dit artikel toont boom, blad, bolster en de daarin voorkomende zaden van de tamme kastanje.