Gouden horizon encyclopedie

Dr. B.M. Parker (1959)

Gepubliceerd op 07-10-2024

GENEESHEER

betekenis & definitie

In het leven van elke mens spelen geneesheren op een gegeven ogenblik een belangrijke rol. Want ieder van ons wordt wel eens ziek - en dan zijn zij het, die de aard van de ziekte vaststellen en middelen zoeken om ons te genezen.

Veel geneesheren zijn tegenwoordig specialisten. Ze houden zich slechts bezig met bepaalde ziekten of met een enkel onderdeel van het menselijk lichaam. Gespecialiseerde geneesheren zijn bijvoorbeeld cardiologen (hartdeskundigen), pediaters (kinderartsen), radiologen (geneesheren, gespecialiseerd in de behandeling met stralen), chirurgen (heelkundigen; verrichten operaties), enz. In bijna alle landen van de wereld mag iemand zich pas ‘geneesheer’ noemen als hij een bijzonder zware studie achter de rug heeft en met goed gevolg examens heeft afgelegd. In de verre oudheid werd de geneeskunde (of wat daarvoor doorging!) beoefend door tovenaars en medicijnmannen. Een ziekte werd meestal toegeschreven aan de invloed van boze geesten; de tovenaars belastten zich dan met de taak die geesten uit te drijven of goedgunstig te stemmen.

In Egypte en in Babylonië was de geneeskunde nauw verweven met de godsdienst; de geneesheren uit die tijd waren tegelijkertijd priester en apotheker. Oudheidkundigen hebben in de ruïnes van de Babylonische cultuur kleitabletten aangetroffen, waarop de typische verschijnselen van tal van ziekten vermeld stonden en ook de middelen om die ziekten te genezen. Tevens stonden er gebeden op, die bij een bepaalde ziekte gezegd moesten worden. Een meer dan 3000 jaar oude Egyptische papyrusrol bevat 800 voorschriften van priester-geneesheren. Daaruit blijkt bijvoorbeeld, dat de Egyptenaren geloofden in de geneeskracht van smaragd. Arme lieden, die zich zo’n kostbaar geneesmiddel niet veroorloven konden, stelden zich tevreden met groen aardewerk!

De échte medische wetenschap is echter ook al 2000 jaar oud. De eerste werkelijke geneesheer was de Griek Hippocrates, die in de vijfde eeuw voor Chr. leefde. Hij wordt wel eens de ‘vader van de geneeskunde’ genoemd. Hij leerde, dat elke ziekte een natuurlijke oorzaak heeft en dat góden of geesten er niets mee te maken hebben. Hij was de eerste, die de medische wetenschap losmaakte van de godsdienst. Zijn leerlingen moesten zweren de zieke te helpen; zijn vertrouwen te winnen; het geheim van de ziekte te bewaren en hun patiënt nooit opzettelijk

schade te berokkenen. Die ‘Eed van Hippocrates’ wordt, in moderne vorm, nog steeds door elke geneesheer afgelegd. Na Hippocrates hebben duizenden geleerden ertoe bijgedragen de medische wetenschap te maken tot wat ze nu is. Weliswaar zijn er na de tijd van Hippocrates dieptepunten geweest in de medische wetenschap. De Middeleeuwen vormden zo’n zwarte tijd; er werd te pas en te onpas adergelaten; barbiers werden beschouwd als de grote medische deskundigen van hun tijd - en op de duur wérden ze dat zelfs, omdat de ervaring van elke dag hen tal van zaken over het menselijk lichaam leerde! Het tijdperk van de barbiers in de medische wetenschap is echter al lang voorbij. Dank zij vooral de medische ontdekkingen, waarvan de voornaamste vermeld staan op bijgaande lijst.

< >