oud-katholiek theoloog, * 1654 Utrecht. ✝ 4.4.1734 Leiden. Studeerde te Leuven rechten en theologie: werd rooms-katholiek priester; 1679—1722 pastoor te Delft; 1695 kanunnik, daarna deken van het vicariaat van Utrecht.
Vurig verdediger van de rechten van de kerk van Utrecht tegen Rome na de suspensie en schorsing van de apostolisch-vicaris Petrus → Codde; in 1711 werd hij geëxcommuniceerd. Werken: Christelijke onderwijzingen en gebeden uit de H. Schrift, het Misboek en de Kerkvaders samengesteld (1685, in samenwerking met anderen): Assertio juris ecclesiae metropolitanae ultrajectinae romano-catholicae (1703); Cleri romano-catholici praecipuarum in Hollandia australi civitatum protestatio (1709); Defensio archiepiscopi Sebasteni et ecclesiae quac apud Batavos est catholica (1717); Causa ecclesiae Ullrajectinae (1724): Defensio ecclesiae Ullrajectinae....contra fictiones A.D.C.P.Hoynck (1728); Considerationes ad 6 epistolas D.Hoynck (1730).
