Ned. protestants theoloog en oriëntalist, *9.8.1603 Bremen, ✝ 5.11.1669 Leiden. 1636 hoogleraar Oosterse talen te Franeker; 1642 theologie; 1650 als zodanig te Leiden. Nam stelling tegen het synodaal leergezag over de universiteit; werd van een onorthodoxe inslag verdacht, daar hij de bijbel niet uit dogmatische beginselen, maar uit zichzelf wilde verklaren.
Kreeg ca. 1660 twist met → Voetius over het sabbatsgebod, de leer der genade en de vergiffenis van zonden. Zo ontstond de strijd tussen de coccejanen en de voetianen. De gematigde Coccejus vond steun bij de libertijnse Hollandse regenten. Uitgave: Opera omnia (8 dln. 1673-75).Litt. G.Schrenk, Gottesreich und Bund im älteren Protestantismus, vnl. bei J.Coccejus (1925).