Sommige samenstellingen van groot- met een substantief worden als germanismen beschouwd:
a.Grootbedrijf
Ondanks het feit dat grootbedrijf (‘bedrijf waar meer dan 200 personen werkzaam zijn’) niet noodzakelijk in betekenis overeenkomt met ‘groot bedrijf, wordt het nog door enkele puristen als een germanisme (D. ‘Großbetrieb’) afgekeurd.
Alle woordenboeken keuren grootbedrijf echter goed.
b.Grootmacht
Dit wordt door alle puristen als een germanisme (D. ‘Großmacht’) beschouwd voor ‘grote mogendheid’. De woordenboeken vermelden dit woord niet eens. Nochtans komt grootmacht in kranten en weekbladen vaak voor:
‘Het kontinentaal geïsoleerde land wordt immers de maritieme grootmacht bij uitstek.’ (Knack, 29.11.72, p. 138)
‘Dit Europa zal zwakbewapend moeten zijn, een voorbeeld voor andere aankomende en gevestigde grootmachten.’ (De Groene, 28.11.72, p. 8)
Het wordt zelfs in figuurlijke betekenis gebruikt:
‘...grootmachten als Feyenoord en Ajax...’ (De Telegraaf 9.10.71, p. 11)
Men vindt ook al samenstellingen met het germanisme:
‘Het is typische grootmachtspolitiek' (Elseviers Magazine, 27.11. 71, p. 68)
Naast de germanistische samenstelling treft men ook de gescheiden vorm aan:
‘...een veel groter gevaar: ... zelfoverschatting onder de grote machten.' (Elseviers Magazine, 13.11.71, p. 127)
Naast ‘grote mogendheid’ en grootmacht is een derde woord ontstaan, nl. supermogendheid, dat slechts in verband met Rusland en Amerika gebruikt wordt. In
het volgende voorbeeld komen de drie woorden naast elkaar voor :
‘China wil geen grootmacht zijn ... de laatst-genoemde in de
groep van “grote mogendheden', de Volksrepubliek China ... de
twee na-oorlogse supermogendheden (de Verenigde Staten en
Rusland)’ (De Groene Amsterdammer, 10.7.72, p. 5)
Samenvattend kunnen we zeggen dat grootmacht vaker voorkomt dan men uit het doodzwijgen ervan in de woordenboeken zou kunnen concluderen. In de figuurlijke betekenis kan het niet worden vervangen door ‘grote mogendheid’. Het is echter nog niet officieel ingeburgerd.
c.Grootstad
Ook dit woord wordt door de meeste puristen afgekeurd als een germanisme voor 'grote stad’ of‘ wereldstad’. Tegelijkertijd zeggen ze echter dat het veel gebruikt wordt. De woordenboeken schijnen deze mening niet te delen: de meeste hebben grootstad zelfs niet opgenomen. Koenen beschouwt het als een ‘verwerpelijk germanisme’. Slechts Jansonius en Verschueren maken er geen bezwaar tegen.
In de geschreven pers is grootstad niet zeer gebruikelijk maar in Vlaamse kranten treft men het hier en daar aan:
‘...na enkele drukke dagen in de grootstad.’ (De Standaard, 14.10.72, p. 14)
Nu kan men zich toch afvragen waarom grootstad een germanisme zou zijn : het feit dat er in het Duits ‘Großstadt’ bestaat, is op zichzelf geen afdoende reden. Er zou aangetoond moeten worden dat grootstad een onnederlandse formatie is: er zijn echter tientallen samenstellingen met groot- en een substantief waartegen niemand bezwaar maakt, bijv. groothandel, grootindustrie, grootvader enz. Principieel is het zo, dat dergelijke samenstellingen gewettigd zijn als ze iets anders betekenen dan de groep van adjectief + substantief: zo is een ‘groothandel’ geen ‘grote handel’ maar ‘een handel in het groot’. Deze redenering gaat ook op voor grootstad want niet elke ‘grote stad’ is een grootstad. Ook het ter vervanging voorgestelde ‘wereldstad' is niet altijd bruikbaar want ten eerste is niet elke grootstad ook een wereldstad en ten tweede kan een wereldstad soms heel klein zijn, bijv. Salzburg.
Wegens dit betekenisverschil tussen grootstad, grote stad en wereldstad is er m.i. geen reden om zich tegen grootstad te blijven verzetten. Het zou kunnen steunen op grootsteeds en grootstedelijk, waartegen niemand bezwaar maakt, en op al de andere samenstellingen met groot-, maar of het werkelijk ingeburgerd zal raken is natuurlijk een andere vraag.
Het tegengestelde van grootstad, nl. kleinstad, heb ik nog niet aangetroffen.
d.Grootverbruik, grootverbruiker
Beide woorden worden nu niet meer uitdrukkelijk als germanismen (D. 'Großverbrauch(er)’ afgekeurd. Ze zijn echter nog niet in alle woordenboeken opgenomen: grootverbruik vindt men slechts in Van Dale en Weijnen en grootverbruiker slechts in Jansonius.
Nochtans treft men ze beide aan in de geschreven pers: in Het Laatste Nieuws (12.10.72, p. 28) was er sprake van grootverbruiksprodukten en in Elseviers Magazine (26.8.72, p. 44) kon men het volgende voorbeeld lezen: ‘Deze handelaren verzamelen het glas bij fabrieken en grootverbruikers.’
Samenvattend kunnen we over de samenstellingen met groot- zeggen, dat het hier om een uiterst produktief type gaat: in de woordenboeken staan er een zestigtal. Men vindt er ook elke dag nieuwe, zoals bijv. grootaandeelhouder, -adverteerder, -afnemer, -beeld, -bezit, -consument, -filiaalbedrijf, -kapitalisme, -kapitalist, -landbouw, -opname, -orkest, -verpakking, -warenhuis, die men reeds in de kranten aantreft maar nog niet in de woordenboeken.
De vier besproken gevallen kunnen we als volgt klasseren:
1.ingeburgerd zijn: grootbedrijf en grootverbruik;
2.nog afgekeurd, echter veel gebruikt wordt: grootmacht;
3.nog afgekeurd wordt: grootstad.
Gepubliceerd op 11-06-2020
Groot-
betekenis & definitie