Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Geruis(loos)

betekenis & definitie

Geruis in de betekenis van ‘geluid’ of ‘lawaai’ wordt als een germanisme (D. ‘Geräusch’) beschouwd. In het Nederlands zou geruis slechts de betekenis hebben van ‘het ruisen (van wind, water, gebladerte)’, hetgeen met het Duitse ‘Rauschen’ overeenkomt1.
Volgens Koenen is geruis zelfs als muziekterm (‘klank van onregelmatige trillingen’), een germanisme: ‘...toonbandmanipulaties, die de scheidingslijn tussen enerzijds vocaal en consonant en

1. In de fonologie heeft geruis nog een andere betekenis, nl. ‘de eigenschap die een klank tot consonant maakt' (zie Cohen. Fonologie rem het Nederlands en het Fries, 1961).
anderzijds tussen toon en geruis doorbraken’. (De Groene, 10.7.72, p. 10)
Andere woordenboeken maken echter geen bezwaar tegen deze betekenis. In de zin van ‘geluid' wordt geruis slechts door Van Gelderen en Jansonius aanvaard.
Dat geruis en ‘geluid’ nochtans niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden zijn, blijkt uit de houding van woordenboeken en puristen tegenover geruisloos: van puristische zijde wordt het slechts aanvaard als het betekent ‘zonder geruis’, d.i. ‘zonder ruisen’; in de zin van ‘geluidloos, onhoorbaar’ geldt het als een germanisme.
Nochtans bewijzen de voorbeelden die men in de woordenboeken vindt, bijv. ‘zich geruisloos bewegen, lopen’ (Van Dale), dat geruisloos in een ruimere betekenis gebruikt wordt dan ‘zonder ruisen’. Trouwens, in de handelstaal heeft geruisloos in ‘geruisloze inbreng’ (‘inbreng van een onderneming in een nieuwe juridische vorm, zonder dat de bedrijfsmiddelen geherwaardeerd worden en zonder beding van goodwill', Van Dale) een figuurlijke betekenis, die dichter bij de germanistische dan bij dc Nederlandse betekenis van geruis staat.
Samenvattend kunnen we zeggen, dat geruis in de zin van ‘geluid' zeker nog niet ingeburgerd is maar dat geruisloos reeds als de concurrent van ‘geluidloos’ optreedt.

< >