romeinsch keizer, tweede zoon van Vespasianus, geb. te Rome in het jaar 51 na Chr., beklom den troon na den dood van zijnen broeder Titus, in het jaar 81. Na eenen korten tijd rechtvaardig en goed geregeerd te hebben, begon hij meer en meer over te hellen tot wreedheid en dwingelandij, deed eene menigte senatoren en aanzienlijke Romeinen ter dood brengen en maakte zich van hunne bezittingen meester, ving eene vreeselijke vervolging aan tegen de Christenen, en zond de philosofen, letterkundigen en geschiedschrijvers in ballingschap, omdat hij hunne strenge oordeelvellingen duchtte.
Daarbij gaf hij zich over aan de ergerlijkste uitspattingen; zoo verleidde hij zijne eigene nicht Julia. Vol aanmatiging en opgeblazenheid, wilde hij zich doen vereeren als een god (zie DEUS), en liet daartoe verscheidene altaren oprichten. Eindelijk werd er in zijn paleis eene samenzwering gesmeed, waarin zelfs zijne gemalin Domitia Longina betrokken was, die vreesde voor haar eigen leven; dooreen harer vrijgelatenen, met name Stephanus, werd D. op 45-j. leeftijd omgebrachl in het jaar 06. Hij had reeds vroeg een kaal hoofd; daarom gaf Juvenalis hem den bijnaam van Calvus Nero (d. i. Nero de Kaalkop).