fransch oriëntalist, geb. 29 Jan. 1807 te Toulouse, wijdde zich reeds vroeg aan taalstudiën. Zijn streven was aanvankelijk naar kennis van het oude Egypte gericht; daarna legde hij zich toe op de studie van het Coptisch en van de hiërogliefen.
In 1837 gaf hij in het licht eene vertaling van fragmenten (met den oorspronkelijken tekst er bij), getiteld: Révélations apocryphes de Saint Barlhélemy et de l'histoire des communaulés religieuses fondées par saint Pacome. Na zich gedurende een wetenschappelijk verblijf in Engeland (1838 en 1840) degelijk bekend te hebben gemaakt met de meeste talen, die in den Indischen archipel worden gesproken, gaf hij in het licht zijn belangrijk werk getiteld : Institutions maritimes de l’archipel d’Asie (1845). Zich vervolgens met zijn weergaloozen aanleg om talen te leeren op het Armenisch (alsook op het Slawisch) toegelegd hebbende, leverde hij aanhoudend geleerde bijdragen aan verschillende geachte tijdschriften, waarin hij van zijue veelzijdige taalstudiën telkens nieuwe resultaten openbaar maakte. Buitendien gaf hij nog in het licht: Histoire, dogmes, traditions et liturgie de l’Eglise arménienne oriëntale (3e druk 1859) en het le deel van eene Bibliolhèque historique arménienne, bevattende de kronijk van Mattiieus van Edessa en het vervolg van Gregorius den Priester (1858).