hertog van Ragusa, maarschalk van Frankrijk, geb. 20 Juli 1774 te Chatillon-sur-Seine (dept. Cöte-d’Or) uit adellijke ouders, was de zoon van een verdienstelijk officier, werd aan de school van Chalons opgeleid voor de dienst der artillerie, kwam bij 't beleg van Toulon in kennis met Bonaparte, die hem als aidede-camp medenam naar Italië, waar M. de grootste dapperheid ten toon spreidde te Lodi en te Castiglione; vervolgens vergezelde hij Bonaparte naar Egypte (1798) op welken tocht hij, voor zijn heldhaftig gedrag bij de vermeestering van de citadel van Malta, bevorderd werd tot brigade-generaal.
Later onderscheidde hij zich roemrijk in Italië, de Nederlanden en Duitschland; en voor zijne goede bewindvoering over Dalmatiê werd hij tot hertog van Ragnsa verheven. Na het gevecht bij Znaim 11 Juli 1809, dadelijk na den slag bij Wagram, verheven tot maarschalk, streed hij 1811 roemrijk in Spanje en 1813 bij Leipzig, kommandeerde 30 Maart 1814 met Mortier de korpsen, die Parijs moesten verdedigen, doch werd geslagen, en sloot eigenmachtig eencn wapenstilstand met den russischen veldheer Barclay-deTolly, waardoor Napoleon genoodzaakt werd de acte van abdicatie te onderleekenen. DoorLodewijk XVIII werd M. met gunsten overladen; benoemd tot pair van Frankrijk en later tot generaal-majoor der Garde, leefde M. meest als ambteloos burger, nam 1830 met Karel X de wijk naar buitenslands, en stierf 2 Maart 1852 te Venetië, als laatste maarschalk van het Eerste Fransche keizerrijk. Ook als geleerde was M. beroemd ; en veel opzien verwekten zijne Mémoires (8 dln. Parijs 1856—57).