(José Bonifacio d’A.-Silva), oudste der drie zonen van Ignacio d'A. (die alle drie te Santos in de prov. San-Porto geboren waren), bezocht op kosten van het rijk de mijn-akademie te Freiberg, kwam 1801 naar Portugal terug, werd opper-mijnopzigter, onderscheidde zich in den onafhankelijkheidsoorlog, en ging 1819 naar Brazilië.
Hier nam hij 1821 deel aan de liberale bewegingen, en werd 1822 minister van binnenlandsche zaken; doch met zijne regtschapene denkwijze kon hij zich als zoodanig slechts tot 1823 staande houden. Naar Europa verbannen, hield hij verblijf te Bordeaux; en eerst na verloop van verscheidene jaren bekwam hij vergunning om terug te keeren.lnl831 tot voogd over Pedro II aangesteld, werd hij 1834 door eene volksbeweging van die waardigheid ontzet, en stierf 5 April 1838 in de afzondering.(Antonio Carlo cl'), broeder van den vorige, bekleedde eene ambtsbetrekking te Aleuda bij Pernarnbuco, doch werd in de omwenteling van 1817 betrokken en tot 1820 in hechtenis gehouden. Vervolgens werd hij voor de Cortes in Lissabon gekozen, waar hij de belangen van Brazilië voorstond met talent en ijver. Bij de braziliaansche omwenteling spoedde hij zich naar Rio ;hier werd hij lid der constituerende vergadering, en van 1840—41 minister van financiën.
(Francesco d'), jongste broeder der beide vorigen, werd leeraar der mineralogie in Brazilië; 1822—23 minister van financiën, 1840.—41 minister vanbinnenlandsche zaken; hij rees en viel met zijne broeders.