zinnen, de middelen of wegen, waardoor de verbinding van mensch en dier met de buitenwereld wordt tot stand gebracht. De Z. ontvangen den indruk, doch zijn niet de plaatsen der gewaarwording zelve.
Deze geschiedt in de centrale deelen van het zenuwstelsel,. die met de zintuigen samenhangen door bepaalde zenuwen, welke den indruk geleiden en overbrengen. Het zintuig van het gevoel, dat is dat der gewaarwording van werktuigelijke indrukken en van verschil in temperatuur, is het eenige hetwelk alle dieren zonder onderscheid gemeen hebben. Zijn zitplaats is in het algemeen de huid. Echter zijn niet alle deelen der huid even vatbaar voor gevoelsindrukken. Zeer vele dieren zijn in het bezit van bijzondere organen, waarin het gevoel bij voorkeur zetelt. Zulke organen heeten tastorganen. Het maaksel, de aard en de plaatsing dezer organen leveren de grootste verschillen op, telkens beantwoordende aan het bijzondere maaksel en de levenswijze van het dier (zie voorts Gevoel). Het zintuig van den smaak is veel meer aan een bepaalde plaats gebonden.
Het bestaat vermoedelijk bij alle dieren, die hun voedsel door eten tot zich nemen en is als wachter gesteld nabij den ingang der daarvoor bestemde holte. Een afzonderlijk orgaan, dat uitsluitend voor den smaak dient, bestaat echter nergens. Deze zetelt in verschillende gedeelten van het slijmvlies, dat de mondholte bekleedt, en verder in de tong. Terwijl het gevoel bij alle en de smaak waarschijnlijk bij de meeste dieren voorkomt, zijn daarentegen de drie overige zinnen, de reuk, het gezicht en het gehoor (zie deze onderwerpen) veel minder algemeen verbreid. Zij bestaan alleen bij dieren, wier organisatie ook overigens een vrij hoogen trap heeft bereikt. Wij kennen de werking van de vijf hier genoemde zintuigen alleen door ervaring.
Het is denkbaar, dat er dieren bestaan, die middelen tot waarneming bezitten, waarvan de mensch verstoken is, en waarvan hij derhalve ook geen voorstelling kan hebben. Dat sommige dieren zulke middelen bezitten, wordt waarschijnlijk gemaakt door eenige anders moeilijk verklaarbare bijzonderheden in hun levenswijze, vooral door de bewonderenswaardige zekerheid, waarmede zij naar hun bekende plaatsen, die vaak op zeer verren afstand gelegen zijn, den weg weten te vinden (postduiven). Gewaarwording is alleen mogelijk door middel van een voor zekere indrukken vatbaar zintuig. De indruk is afhankelijk van den aard en het maaksel van het zintuigsorgaan en van den prikkel. De smaak en de reuk van een zelfde stof wekken bij den een aangename, bij den ander een onaangename gewaarwording op. Voorts missen niet alleen sommige- menschen het vermogen om tonen van verschilende hoogte met het oor, anderen om verschillende keuren met het oog te onderscheiden (kleurenblindheid), maar dezelfde persoon hoort denzelfden toon soms met het eene oor niet even hoog als met het andere.
Wanneer zulke verschillen in het waarnemingsvermogen bij de overigens zoo op elkander gelijkende zintuigen als die van menschen onderling bestaan, dan mag men wel besluiten, dat het waarnemingsvermogen der gelijknamige Z. van menschen en dieren nog veel meer verschillend is, en zulks niet enkel in graad maar ook in aard. Zoo b.v. laat het zich als waarschijnlijk aannemen, dat luchttrillingen en aethertrillingen die door een menschelijk oor of oog niet kunnen worden waargenomen, door een dier wel als zoodanig herkend kunnen -worden, omdat het bijzonder maaksel van zijn ooren of van zijn oogen het daartoe in staat stelt. Maar bovendien is het niet onmogelijk, dat die lucht- of aethertrillingen in een dier gewaarwordingen opwekken, welke ons menschen geheel onbekend zijn. Zie verder bij Gevoel, Smaak, Oor, Reuk, Gezichtsvermogen, enz.