Gepubliceerd op 14-06-2022

Zenuwstelsel

betekenis & definitie

Dit systeem werd het eerst door Bichat onderscheiden in een animaal gedeelte en een vegetatief. Het animale bestaat uit hersenen en ruggemerg met de daaruit voortkomende hersenen ruggemergszenuwen; het is het orgaan van het psychische leven en dient voor geleiding der met bewustzijn plaats vindende verschijnselen van beweging en gevoel. Het vegetatieve of sympathische stelsel zorgt voornamelijk voor de buiten het bewustzijn omgaande verrichtingen der voeding, afscheidingen en onwillekeurige bewegingen.

Beide systemen zijn niet streng gescheiden, maar grijpen telkens in elkaar over. Men' onderscheidt zoowel in het eene als in het andere stelsel een centraal en een peripheer gedeelte. Het centrale gedeelte van het animale systeem (ook wel kortweg centraal Z. genoemd) bestaat uit hersenen en ruggemerg; de periphere deelen zijn de daaruit voortkomende witte, vertakte draden of bundels, die de verbinding tusschen de centrale deelen en de verschillende organen vormen en zenuwen genoemd worden. Het centrale deel van het vegetatieve stelsel bestaat uit een aantal zenuwknoopen of gangliën, het periphere deel uit een aantal zich tot vlechten vereenigende fijne, grijze draden. Daar hersenen, ruggemerg en sympathicusstelsel afzonderlijk behandeld zijn, rest hier de bespreking der zenuwen.Zenuwen, Nervi, de tot grootere of kleinere bundels vereenigde, door het geheele lichaam verbreide uitloopers der zenuwcellen, waarlangs indrukken in centripetale richting (van de Peripherie naar de centraalorganen — hersenen en ruggemerg) en omgekeerd de prikkels tot beweging centrifugaal worden voortgeleid.

Alleen de centraalorganen bevaten de zenuwcellen, welke als de stations kunnen opgevat worden, waarvan de prikkels uitgaan of waar de gewaarwordingen tot bewustzijn komen, en die dus het wezenlijke van het zenuwstelsel uitmaken. De zenuwcellen, die in groote hoeveelheden in de zenuwknoopen of gangliën voorkomen, en daarom ook wel ganglioncellen genoemd worden, hebben een zeer varieerende grootte van 4 tot 100 𝜇 (1 𝜇𝜇— 1/1000 m.M.), zijn van verschillende gedaante (kogel-, peer-, spoel-, ster-, pyramidevormig enz.), bezitten een zeer samengesteld protoplasma van fibrillairen bouw, waarin een cirkelronde, blaasvormige kern met duidelijke kernmembraan en 1 of 2 kernlichaampjes voorkomen, en zijn voorzien van 2 of meer uitloopers of verlengsels, z.g. dendrieten (vertakte, protoplasmatische) en één neuriet of zenuwuitsteeksels, dat zich weinig vertakt, vooral in de lengterichting uitbreidt en soms 1 M. lang kan zijn.

De neurieten der zenuwcellen vormen in kleiner of grooter aantal bij elkander liggend, en door verschillende omhullingen omgeven, een zenuw. Elke zenuwcel vormt met zijn uitloopers een op zich zelf staand geheel, „neuron” geheeten, dat volgens de meest verbreide opvattingen geen direct verband met de andere zenuwcellen heeft, doch slechts door contact daarmede in verbinding komt. We zien dus, dat zenuwvezelen, en dus ook zenuwen, nergens in het zenuwstelsel zelfstandig voorkomen, maar dat deze de uitloopers der zenuwcellen zijn.

Met het ongewapende oog zien we dat een zenuw uit verschillende kleinere bundels bestaat, die alle te zamen en elk afzonderlijk door bindweefsel omgeven worden. Het bindweefsel om de geheele zenuw heet neurilemma, dat om eiken bundel perineurium. Iedere zenuwbundel wordt door het daarin dringende bindweefsel, endoneurium, zweet in fijnere zenuwvezels verdeeld, die alle evenwijdig aan elkander verloopen. De zenuwvezel zelf heeft ook aan haar omtrek een bindweefselomhulling (= Henlesche scheede). Op de Henlesche scheede, steeds naar het centrum gaande, volgt, be-halve bij de reukzenuw, een fijne z.g. Schwannsche scheede (in het centraal-zenuw-stelsel ontbreekt zoowel de Henlesche als de Schwannsche scheede). Binnenwaarts hiervan volgt de dikkere, taaivloeibare, vetachtige mergscheede, myelinescheede, die vooral als isolator dienst doet. Deze, die niet continu voortloopt, heeft op regelmatige afstanden ringvormige onderbrekingen: RanviePsehe insnoeringen. Slechts bij het sympathische zenuwstelsel en bij jonge embryo’s ontbreekt de mergscheede. Daarop volgt eindelijk in het centrum liggend de door de Mautnersche membraan omgeven ascylinder, die de neuriet van een zenuwcel is en uit meerdere evenwijdige fibrillen bestaat.

Deze neurofibrillen, die het eigenlijk geleidende apparaat vormen, zijn door een soort kitsubstantie, het neuroplasma, verbonden. Een zenuw vertoont dus groote overeenkomst met een onderzeeschen kabel (of omgekeerd), waarin eveneens talrijke geïsoleerde telegraaflijnen verloopen; de ascylinder is dan de eigenlijke telegraafdraad.

Zenuwen, die centripetaal geleiden en dus voor het gevoel dienen, noemen we sensitieve, de centrifugaal geleidende, de spieren innerveerende, motorische zenuwen (bewegingszenuwen); zenuwstammen die beide soorten vezels voeren, gemengde zenuwen.

De zenuwen eindigen of beginnen microscopisch fijn met haar ascylinders en zich daaraan bevindende lichaampjes, nadat ze dus (voor motorische zenuwen) dunner en dunner wordend, langzamerhand al hun omhullingen verloren hebben, of doordat ze (voor sensitieve zenuwen) eerst langzaam dikker en talrijker wordend, door de verschillende omhullingen worden bekleed. Zoo eindigen de motorische vezels aan het sarcolemma der spiervezels met z.g. spierschollen en beginnen de sensitieve in de huid, enz., met Merkelsche tastcellen, met WagnerMeisnersche, Vater-Pacinische, Grandrysche, Herbstsche en andere lichaampjes. Op den weg naar het centraal zenuwstelsel vereenigen zich kleinere sensitieve zenuwen tot grootere en omgekeerd splijten de motorische zich in kleinere bundels op haar weg naar de spieren.

De Z. worden, naarmate ze zich naar de hersenen of het ruggemerg begeven of daarvan uitgaan, verdeeld in hersenzenuwen (zie aldaar), waarvan er 12 paar voorkomen en ruggemergszenuwen, waarvan er bij den mensch 31 paar aanwezig zijn, n.l. 8 hals-, 12 borst-, 5 lenden-, 5 heiligbeenzenuwen en 1 staartbeenzenuw. Men noemt nog, in overeenstemming met de oude opvatting dat de zenuwen als zoodanig uit hersenen en ruggemerg ontsprongen, den uit ’t ruggemerg komenden voorsten motorischen bundel, den voorsten of motorischen wortel, en den naar het ruggemerg zich begevenden, achtersten (sensitieven) bundel, den achtersten of sensitieven wortel. Deze laatste bevat vlak bij zijn intrede een zenuwknoop, waartegen de motorische wortel zich slechts aanlegt. Van het ruggemerg af gerekend vereenigen zich de voorste wortel en de uit dit ganglion komende achterste bundel tot een korten, gemengden stam. Deze verdeelt zich constant in 4 takken:

1°. een voorsten tak, ramus anterior, die de grootste (uitgezonderd bij de le en 2e halszenuw) van gemengde natuur is en naar het voorste deel van het lichaam en de extremiteiten gaat;
2°. een achtersten kleineren (behalve bij le en 2e halszenuw), eveneens gemengden tak, ramus posterior, welke zich naar het achterste gedeelte van het lichaam begeeft;
3°. een gevoelstak voor het harde hersenvlies in de wervels en de wervels zelf bestemd, die nog sympathische vezels opneemt;
4°. een motorische verbindingstak, welke tot verbinding dient met het nabijzijnde ganglion van het sympathische zenuwstelsel.

De voorste takken der hals-, lenden- en heiligbeenzenuwen geven verbindingstakken aan elkander af, waardoor vlechten, plexus, ontstaan. Men onderscheidt een plexus cervicalis, plexus brachialis, plexus lumbalis en plexus sacrococcygeus (hals-, arm-, lenden- en heiligbeenvlecht).

Aangezien slechts in het bovendeel van het ruggemerg de plaats van uittreding der wortels uit het ruggemerg overeenkomt met de hoogte der voor hen bestemde tusschenwervelgaten, moeten de lenden- en heiligbeenwortel nog geruimen tijd in den duraalzak (zak van het harde hersenvlies) verloopen, voordat zij daaruit treden op de hoogte van hun tusschenwervelopening. Men noemt dezen bundel van wortels, welke aan het, bij de bovengrens van den 2en lendewervel eindigende ruggemerg hangt, paardestaart, cauda equina. In het algemeen volgen de groote zenuwstammen in de lichaamsuiteinden het verloop der vaten.

Door middel van het vertakkingsgebied van de sensibele zoowel als van de motorische zenuwen heeft men in den lateren tijd nauwkeuriger inzicht verkregen in den segmentalen bouw van mensch en dier.

Alle hersenzenuwen, behalve de le en 2e, de reuk- en de gezichtszenuw, welke feitelijk veranderde deelen van den primtieven hersenblaaswand zijn, kunnen tot het type der ruggemergszenuwen teruggebracht worden; sommige zijn geheel sensitief of geheel motorisch, andere gemengd.

De zenuwen worden meestal benoemd naar de werking, die zij de spieren doen verrichten, de plaats die zij innemen; of de spier welke zij innerveeren.

< >