In uitgebreiden zin verstaat men hieronder het gebruik van de dierlijke stem, waarbij de periodieke trillingen van de stembanden in meerdere of mindere mate constant zijn. Gewoonlijk is de opvatting enger en valt b.v. het jodeln zoowel als het gezang der vogels buiten het begrip zingen.
Z. wordt in den regel gebezigd met betrekking tot de menschelijke stem. Een eigenlijk verschil tusschen spreken en zingen is er niet: „Spreken is zingen en zingen is spreken”. En inderdaad, Iaat men den toon bij het spreken voortklinken (de klinkers aanhouden), daarbij de medeklinkers scherp en zoo spoedig mogelijk uitstooten, dan ontstaat een monotoon gezang; de kleine verschillen in toonhoogte (verheffing en daling) van den grondtoon verdwijnen bij de regelmatige trillingen der stembanden en de spreekstem is overgegaan in den zangtoon.Voor het zingen geldt dus voor een groot deel het bij Spraak (zie aldaar) gezegde. Bij het zangonderwijs in de school moet erop gelet worden, dat het Z. geen overmatige inspanning wordt voor het strottenhoofd, dat het niet plaats vindt in droge, koude of stoffige lucht of onmiddellijk na lichaamsinspanning, b.v. na turnen. Bij het onderwijs moet door den onderwijzer zooveel mogelijk ervoor worden gezorgd, dat de kinderen behoorlijk ademhalen, een goede houding hebben en geen knellende kleedingstukken om den hals dragen.