Gepubliceerd op 14-06-2022

Vetten

betekenis & definitie

stoffen uit het planten- en dierenrijk, die eigenaardig glibberig (vettig) aanvoelen en op papier en op weefsels doorzichtige, bij verwarming niet verdwijnende vlekken (vetvlekken) achterlaten.

De V. zijn lichter dan water en lossen hierin niet op, wel in aether, zwavelkoolstof, benzine enz.; zij zijn bovendien niet vluchtig. Men onderscheidt vaste vetten (talk, boter enz.) en oliën. De natuurlijke vetten zijn de glyceriden: lecithine, margarine, palmitine, stearine en oleïne. Palmitine en stearine zijn bij gewone temperatuur vast, terwijl het oleïne dan vloeibaar is. In zuiveren toestand zijn V. reuken smaakloos. Het ranzig worden der V. berust op een gedeeltelijke, door fermenten bewerkte ontleding in glycerine en vetzuren.

Door alcaliën worden de V. verzeept. Bij de planten komen de V. voornamelijk voor in de zaden, bij de dieren in bijna alle weefsels. Een eigenaardige toestand der V. is de emulsie, waarbij het vet als uiterst kleine bolletjes in een vloeistof drijvende blijft (b.v. in melk).

Het vet speelt in de huishouding van ons lichaam een groote rol. Het behoort tot de lichamen, die rijk aan koolstof zijn doch geen stikstof bevatten. Het dient als verbrandingsmiddel, en spaart als zoodanig de eiwitstoffen in ons lichaam. Dit is ook de reden, waarom men in koude streken en des winters zooveel meer en liever vet eet dan in warme landen en des zomers. Wij gebruiken zoowel V. uit het dierenrijk (bij het vleesch, boter, reuzel, spek), als uit het plantenrijk (slaolie).

< >