of Lues is een besmettelijke ziekte, met een meestal slepend, langdurig (chronisch) verloop; het is een van de plaats van besmetting uitgaande, geleidelijk het geheele lichaam doortrekkende vergiftiging, waardoor in de meest verschillende weefsels en organen lichtere of zwaardere ontstekingsprocessen kunnen worden veroorzaakt. De oorzaak der S., al begreep men wel, dat het een bacterie was, is eerst in de laatste jaren bekend geworden door de ontdekking der spirocbaeta pallida, een gekronkelde, zwak kleurbare bacterie.
Wijze van besmetting. De besmetting heeft niet, zooals bij sommige besmettelijke ziekten, plaats door inademing van de ziektekiemen, maar er is lichamelijke aanraking met een besmet persoon of voorwerp voor noodig en liefst nog wel een innige, eenigszins langdurige aanraking. Meestal wordt de ziekte dan ook bij geslachtelijk verkeer verkregen. Daarom behoort de S. tot de geslachts- of venerische ziekten (naar Venus, de godin van liefde en schoonheid), evenals de Gonorrhoe (druiper) en de weeke sjanker (ulcus molle), waarmede men eveneens in verreweg de meeste gevallen uitsluitend door geslachtelijk verkeer wordt besmet.
Echter kan ook op andere wijze besmetting met syphilisgif plaats vinden; immers door elk — ook voor het bloote oog niet waarneembaar — wondje in huid of slijmvliezen, waar ook aan 't lichaam, kan de smetstof binnendringen. Zoo kan, indien het scheermes besmet is, het gif in de huid binnendringen; door kussen van een besmet persoon kan op het slijmvlies van de lippen enting plaats vinden, eveneens bij het kind, dat door een besmette min wordt gezoogd, en bij den glasblazer, die blaast aan een door een besmetten arbeider geïnfecteerde blaaspijp. Zoo kan de geneeskundige, vooral ook de verloskundige, bij het onderzoek of assisteeren van een lijder (es), door een klein wondje aan den vinger worden besmet. Ter onderscheiding van de door bijslaap verkregen S., spreekt men bij deze wijze van besmetting van syphilts insontium, S. non méritée, d.w.z. syphilis der onschuldigen.
De S. behoort tot de grootste geesels der menschheid; zij treedt echter niet overal en niet altijd even heftig op. Bij vele volksstammen b.v. in Oost-Azië en in de Stille Zuidzee, bij wie S. onbekend was, en die eerst door de binnendringende beschaving daarmee zijn besmet, trad zij in de allerkwaadaardigste vormen op, zoodat sommige stammen hierdoor bijna geheel uitgeroeid zijn. Bij andere volken, die sedert eeuwen geheel met het S.-gift doortrokken zijn, vindt men bijna uitsluitend lichte gevallen.
Verloop en verschijnselen. Van de zooeven genoemde andere venerische ziekten onderscheidt de S. zich o.a. hierdoor, dat zij niet tot de geslachtsorganen beperkt blijft — wat bij druiper en weeke sjanker niet zoo regelmatig 't geval is — maar dat haar gif door het geheele lichaam gevoerd wordt en alle organen van het lichaam kan aantasten; het is, zooals men ’t noemt, een constitutioneele ziekte en niet slechts een locale.
Een tweede onderscheid is, dat de syphilislijder(es) niet alleen gevaarlijk is voor personen, waarmede hij of zij in contact komt, maar dat ook de kinderen, door lijders aan deze ziekte verwekt, meestal dood of syphilitisch ter wereld komen.
De S. nu is een slepende ziekte, welke jaren duren en nog na 20 jaren en langer verschijnselen veroorzaken kan; perioden, waarin de ziekte zich door verschijnselen openbaart — manifest stadium — worden afgewisseld door korter of langer pauzen, Waarin de ziekte zich door niets openbaart — latent stadium — doch waarin nog wel degelijk gevaren dreigen voor den persoon zelf, voor andere personen en voor de nakomelingschap.
Het verloop is in de meeste gevallen als volgt:
Gedurende de eerste 2 à4 weken na het binnendringen van de bacteriën in 't lichaam bespeurt men niets; in dien tijd echter hebben de bacteriën gelegenheid zich voldoende te vermenigvuldigen en in die mate het besmette lichaamsdeel tot reactie te prikkelen, dat de eerste verschijnselen aan den dag treden — dit is het „incubatiestadium” d.w.z. tijdperk, waarin het gif zich in 't lichaam nestelt, maar nog geen verschijnselen veroorzaakt. Op de plaats van intrede van 't gif (in den regel de geslachtsdeelen, soms echter ook andere plaatsen, b.v. de lippen) ontstaat nu een klein blaasje of puistje, dat een hard schijfje en daarna een zweertje met zeer harde omgeving wordt; dit heet harde sjanker (ulcus durum) of primair affect, weldra gevolgd door een meestal geringe, niet pijnlijke (indolente) zwelling van de lympheklieren in de omgeving van den sjanker, meestal dus in de liezen, welke zwelling niet overgaat in verettering.
Dit stadium, waarin de ziekte — ten minste wat haar uitingen betreft — nog gelocaliseerd is op de plaats van infectie en haar naaste omgeving, heet het „primaire of eerste stadium”.
Is het gif daarna verder getrokken in het lichaam en heeft het zich ook hier in voldoende hoeveelheid ontwikkeld om reactieverschijnselen te weeg te brengen, dan is het „tweede of secundaire stadium" begonnen. Dit stadium der ziekte vangt in den regel aan in de 8ste à 12de week na de besmetting. De lijder kan zich dan zwaar ziek gevoelen — koorts, zware hoofdpijn, slapeloosheid enz.; dit gevoel van ziek zijn kan echter ook ontbreken. Nu breekt een uitslag uit, dat gekenmerkt is door koperroode kleur, afwezigheid van jeuk enz.; zoo kan de huid van af de voeten tot en met het hoofd worden overdekt met roode vlekjes (roseola syphilitica) of door kleine, niet jeukende, roodbruine knobbeltjes (papulae syphiliticae); in andere gevallen zien we grootere, vlakke plekken, met dunne schubben en schilfers bedekt, bij voorkeur aan handpalmen en voetzolen voorkomend (psoriasis syphilitica); nu eens zijn het etterblaasjes en puisten (pustula en ecthyma syphilitica); dan weer grootere korsten, waaronder zweren (rupia syphilitica) of blazen.
Op het voorhoofd komen de knobbeltjes of vlekjes soms in een kring te staan, die corona veneris wordt genoemd.
Om de aarsopening, aan den bilnaad, aan de schaamspleet enz. ontwikkelen zich dikwijls vochtige vleeschachtige woekeringen, breede condylomen, condylomata lata. Op de slijmvliezen, vooral in de omgeving der lichaamsopeningen (mondholte), ontstaan witte vlekken, die dikwijls een gevoel van jeuk veroorzaken (plaques muqueuses). De haren, vooral op het hoofd, beginnen reeds nu in vele gevallen los te gaan zitten en uit te vallen.
Hoewel in dit stadium de huid en de slijmvliezen bij voorkeur worden aangedaan, en andere organen meestal nog vrij blijven, kunnen echter reeds nu worden aangetast de oogen (iritis), het beenvlies, vooral van scheen- en schedelbeenderen, wat tot heftige, vooral nachtelijke pijnen kan aanleiding geven; verder kan reeds optreden ontsteking van den bal (orchilis).
De boven geschetste verschijnselen nu zijn gewoonlijk na 4 à 6 weken, vooral onder geneeskundige behandeling, weer geweken; er is een pauze, een latent stadium, ingetreden. De patiënt waant zich dan vaak genezen, wat echter geenszins het geval is. Meestal treden na 6 à 8 weken pauze — er zijn dan ± 5 à 6 maanden na de besmetting verloopen — een zelfde reeks van verschijnselen op, die dan na eenige weken behandeling ook weer verdwenen zijn. Een dergelijke nieuwe manifestatie van de ziekte heet „recidief” (herhaling).
Dergelijke herhalingen of recidieven kunnen gedurende de eerste 2 of 3 jaren van de ziekte alle 3 tot 6 maanden volgen, hoewel het ook bij één manifest stadium kan blijven.
’t Hierboven beschreven tweede of secundaire stadium is na 2—6 jaar duur van de ziekte geëindigd en in de gunstigste gevallen is hiermede de S. afgeloopen en genezen. Helaas echter niet altijd. In een reeks van gevallen toch volgt nog een derde, een „tertiair stadium". De meeste kans daarop bestaat, als de besmette persoon gedurende deze eerste jaren verzuimd heeft door geneeskundige behandeling en een gezonde, versterkende levenswijze alles te doen, waardoor de ziekte kon worden genezen. Dit derde stadium onderscheidt zich van het tweede o.a. hierdoor, dat de uitingen minder over het geheele lichaam verspreid zijn, doch meer tot enkele organen beperkt blijven, tot sterker verval van het weefsel aanleiding geven en moeilijker te genezen zijn, en daardoor vaak blijvende defecten ten gevolge hebben. Waar nu in dit stadium niet slechts huid en slijmvliezen in hoofdzaak, zooals in 't tweede stadium, doch meestal edeler, voor het leven en de gezondheid meer gewichtige organen, als hersenen, hart, bloedvaten, ruggemerg, lever, oogen enz., (wordt daarom ook wel ingewandssyphilis of viscerale syphilis genoemd), worden aangetast, is het begrijpelijk, dat blijvende invaliditeit, ja doodelijke afloop het gevolg kan zijn.
In dit stadium ontstaan knobbeltjes van erwt- ot soms duiveneigrootte (gummata), welke door verzwering en verval tot defecten, vooral in de huid en het onderhuidsch celweefsel, doch ook in de beenderen, de lever, de hersenen enz. aanleiding geven, welke vaak niet door nieuw weefsel worden hersteld.
Nog 20 jaren en nog later na de besmetting kunnen door de beschreven syphilitische veranderingen de organen worden aangetast.
Als boven geschetst is in 't algemeen het verloop van de onbehandelde S. Een enkele maal echter verloopt de ziekte snel ongunstig; het tweede en derde stadium volgen elkaar in enkele maanden op en in korten tijd volgt de doodelijke afloop (Sypbilis maligna of galoppeerende S-). Dit kwaadaardig verloop wordt begunstigd door alcoholisme, malaria (vooral in de tropen), klierachtigheid, tering, ontberingen, zwangerschap, jeugdigen of zeer hoogen leeftijd enz.
Aan den anderen kant komen er ook gevallen voor, waarbij de verschijnselen van het 1e en van het 2e stadium zoo onbeduidend zijn, dat ze den patiënt ontgaan en deze zich niet tot zijn geneesheer wendt. Door ’t verzuimen van geneeskundige behandeling en een het lichaam versterkende levenswijze geven juist zulke schijnbaar lichte gevallen later vaak aanleiding tot zware, voor de validiteit of voor 't leven gevaarlijke aandoeningen van belangrijke organen.
Eenigszins afwijkend van de boven beschreven verkregen S. (S. acquisita) is de aangeboren of hereditaire syphilis, de S., waarmede kinderen van syphilitische ouders kunnen ter wereld komen. Daar hier het jonge lichaam uit een zieke kiem (spermatozoön of ovulum) ontstaat of in de baarmoeder door de gedurende de zwangerschap ziek geworden moeder wordt besmet, oefent het syphilisgif zijn noodlottige werking uit op teere, in ontwikkeling zijnde organen, in een periode van groei dus, waarin deze voor goede ontwikkeling de gunstigste condities noodig hebben. De verschillende organen, ’t geheele lichaam wordt hier dan ook zwaar beschadigd en groote afwijkingen zijn het gevolg, zoodat vaak het kind dood ter wereld komt. Zoo heeft dus de hereditaire S. nog nadeeliger invloed op het lichaam, dan die, welke in later jaren wordt verkregen.
Komt de erfelijke invloed van beide ouders, dan is het kind in 92 pCt. der gevallen syphilitisch, en wordt het in 70 pCt. dier gevallen dood geboren. Het grootst is de kans op besmetting der vrucht indien de ziekte bij de ouders korter dan drie jaren bestaat. De verschijnselen der hereditaire S. zijn zeer verschillend, o.a. oor- en oogaandoeningen, misvorming der tanden (zie Hutchinson’sche trias), optreden van blazen <pemphigus) op de huid, kloven aan de mondhoeken, gebrekkige ontwikkeling van lichaam en geest enz.
Wordt ten slotte nog vermeld, dat tengevolge van S. kan ontstaan na langen tijd, doch soms ook reeds na enkele jaren, ruggemergstering (tabes dorsalis) en een vorm van krankzinnigheid (dementia pavalytica), dan is zonder meer de groote ernst van de S. voor den lijder, zijn echtgenoote en zijn nakomelingschap duidelijk. Men noemt deze laatste ziekten ook wel parasyphilitische.
Geneeskundige behandeling (Therapie). De S. is een der weinige ziekten, waartegen reeds sedert jaren specifieke geneesmiddelen bekend zijn. Wij zullen eerst beschrijven hoe de behandeling voor een 30-tal jaren was. De specifieke middelen waren het Kwik en het Joodkalium, welker werking door zwavelbaden (Aken) kan worden gesteund. Vooral de eerste 2—3 jaren van de ziekte moet een consciëntieuze behandeling worden doorgevoerd. De genezing is zeker, maar behandeling is noodig, niet slechts als de ziekte verschijnselen geeft, in de manifeste stadia dus, maar óók wanneer deze ontbreken. Volgens deze methode dient de patiënt, verschijnselen of niet, met een pauze telkens van 2 à 3 maanden, zich gedurende 4—6 weken te laten behandelen en op die wijze gedurende de eerste 3 jaren ± 10 „kuren” door te maken.
Is dit geschied en zijn er geen verschijnselen, dan mag behoudens enkele uitzonderingen de zieke als genezen worden beschouwd en mag ook het huwelijk en het verwekken van kinderen worden toegestaan. Waren er in het 3e jaar nog verschijnselen, dan is ’t geraden nog een jaar met een huwelijk te wachten.
Van groot belang is, dat de moeder gedurende de zwangerschap, wanneer men vermoedt, dat zij of het zich ontwikkelende kind zijn aangetast, antisyphilitisch wordt behandeld, daar de kans een gezond kind te baren daardoor belangrijk wordt verhoogd.
Het toedienen van kwik, dat in het tweede en soms ook in het derde stadium wordt voorgeschreven, kan geschieden door grijze kwikzalf (z.g. blauwe zalf) in de huid in te wrijven (smeerkuur of inunctiekuur); dit geschiedt gedurende ± 6 weken dagelijks met uitzondering telkens van den 7en dag, waarop een bad wordt genomen.
Een andere methode is gedurende 6 weken kwik in te spuiten in de spieren, „injectiekuur"; dit geschiedt dagelijks als de arts oplosbare, wekelijks als men onoplosbare verbindingen gebruikt.
De derde methode is de „pillenkuur" waarbij ’t kwik wordt ingenomen. Zie ook Kwik.
Naast deze behandeling moet de nadruk worden gelegd op een bijzonder gezonde levenswijze, die de werking der middelen en de natuurlijke geneeskracht van het lichaam in deze jaren moet steunen. Waar dit wordt verzuimd, kan ’t geheele nuttige effect van de geneesmiddelen worden te niet gedaan.
Door de uitvinding van Prof. Ehrlich van het middel 606, salversan, neosalversan, is de geneeskunde verrijkt met een geneesmiddel, dat de S. niet alleen snel genezen kan, maar daardoor ook het gevaar voor besmetting zeer beperkt. Immers hoe sneller een S.-lijder genezen is, des te minder is de kans, dat hij anderen besmet. Het neosalversan wordt in den regel in een ader ingespoten en verwekt veel sneller dan kwik genezing. De ervaring heeft geleerd, dat S. in ons land minder veelvuldig voorkomt dan vroeger, hetgeen wel aan de behandeling toegeschreven moet worden.
Wat de beteekenis van het woord syphilis betreft, is men ’t niet eens. Volgens sommigen is de
naam overgenomen uit een Latijnsch gedicht van Fracosturo (1521), die hierin een herder, „Syphilis” geheeten bezingt, welke volgens de beschrijving door deze ziekte zou zijn aangetast.
Anderen leiden het woord af van de Grieksche woorden „sun” en „philia”, d.w.z. met liefde, van het Latijnsche woord „vilis” dat laag, gemeen beteekent, van de Grieksche woorden „sus” en ,,philid' in den zin van liefde tot een zwijn, van het Hebr. woord „siphlos”, d.w.z. smerig, gulzig, enz.
De naam „Lues venerea”, ook wel aan de ziekte gegeven, wordt afgeleid van „Lua”, de Romeinsche godin van de Verzoening. De ziekte zou dan de straf, het zoenoffer zijn voor het ongeoorloofde toegeven aan de verleidelijkheden van Venus.
Wat de historie van de S. betreft het volgende. De studie van oude medische werken, van den Bijbel enz. leert, dat reeds in de oudste tijden de ziekte voorkwam, doch onder andere namen beschreven is.
Tot het einde van de 15e eeuw verneemt men er echter weinig van. Volgens sommigen zou in 1493 door Columbus, d.w.z. door zijn scheepsvolk, de ziekte uit Amerika naar Spanje zijn overgebracht.
Zeker is dat in het laatst der 15de eeuw, in het Fransche leger van Karel VIII, dat Napels belegerde, een epidemie uitbrak (Fransche ziekte „morbus gallicus”, ook wel „mal de Naples” genoemd), die over Italië en geheel Europa zich uitbreidde en duizenden van sterfgevallen veroorzaakte.