Houdt zich bezig met de studie van het oor als gehoorapparaat en met de afwijkingen in den bouw, verder met de ziekten, die de verschillende deelen van het oor kunnen treffen en met de kennis der middelen van onderzoek en behandeling daarvan.
Bouw van het oor, zie Oor.
Onderzoek van het oor. Alleen de oorschelp en het voorste deel van de uitwendige gehoorgang zijn zonder hulpmiddelen te onderzoeken. Wil men de diepere deelen van de uitwendige gehoorgang, het trommelvlies, of indien dit gebed of gedeeltelijk ontbreekt, ook de daarachter gelegen deelen onderzoeken, dan heeft men daarvoor instrumenten noodig.
In de eerste plaats moet de verlichting goed zijn. Het directe daglicht is meestal onvoldoende; het beste is, zich te bedienen van teruggekaatst licht. Als lichtbron kan het daglicht wel dienen maar over het algemeen gebruikt men kunstlicht. Om het licht te reflecteeren gebruikt men een reflector, een hollen spiegel met een brandpuntsafstand van 15—20 c.M. en een middellijn van 10—12 c.M., met een centrale opening van V2—1 c.M. middellijn. Deze reflector kan in de hand of in den mond gehouden worden of met een band om het voorhoofd bevestigd worden. De lichtbron moet ongeveer ter hoogte van het oor van den te onderzoeken persoon staan.
De onderzoeker kijkt door de centrale opening van den reflector en werpt het licht in het te onderzoeken oor. Trekt men de oorschelp nu iets naar achteren, dan wordt de gekromde uitwendige gehoorgang gestrekt en kan men een groot deel van de uitwendige gehoorgang bezien, en, wanneer deze wijd is, ook het trommelvlies. Dit laatste gelukt in de meeste gevallen niet en men is dan verplicht van een oorspiegel, een metalen of hard caoutchouc trechtervormig buisje, dat in de gehoorgang wordt gebracht, gebruik te maken. Dikwijls wordt het onderzoek van het oor verhinderd door oorsmeer, etter, vreemde lichamen of wel door sterke zwelling van de huid van de uitwendige gehoorgang. Is er oorsmeer in het oor, dan moet de arts, alvorens het verder te kunnen onderzoeken, het oor uitspuiten. Als oorspuit is zoowel een ballonspuit als een zuigerspuit te gebruiken.
Is het trommelvlies goed te zien, dan let men op kleur, welving, stand van den hamersteel, beweeglijkheid enz. Het laatste geschiedt door middel van een bijzonder instrumentje, den Siegle’schen trechter, een van voor gesloten oortrechtertje, waarmede een gummi ballon verbonden is, zoodat men den druk in de gehoorgang kan veranderen. Is er geen trommelvlies of is er een opening (perforatie) in, dan zien wij het promontorium door de opening heen.
Behalve de bezichtiging van het oor moet in de meeste gevallen de gehoorscherpte worden bepaald. Dit kan geschieden met het horloge of door de spraak.
Een horloge, dat matig hard tikt, wordt normaliter op 1½ à 2 meter afstand gehoord. Bij vergelijking denke men er aan, dat verschillende horloges, verschillend hard tikken. Van de spraak is de fluisterstem het meest geschikt. In een stille omgeving hoort de normale mensch al naar gelang van den aard der gefluisterde klanken, de fluisterstem op 7 tot 20 meter. Op het stemvorkonderzoek in te gaan zou ons hier te ver voeren.
Tot het onderzoek van het gehoororgaan kan men ook nog rekenen het inblazen van lucht in het middenoor door de Eustachiaansche buis. Dit is niet alleen een methode van onderzoek, maar wordt tevens als behandelingswijze toegepast bij verschillende oorziekten.
Er zijn verschillende methoden:
1. Proef van Valsalva. Bij gesloten mond en neus wordt krachtig geperst. Wanneer de kracht, waarmede dit geschiedt, groot genoeg is om de Eustachiaansche buis te openen, dringt de lucht in het oor en welft het trommelvlies naar buiten. Tracht men op dezelfde wijze in te ademen, dan wordt het omgekeerde bereikt.
2. Proef van Politzer. De lucht wordt in den neus geblazen met een grooten gummi ballon met een neusdop.
Deze laatste wordt in een der neusgaten gebracht en dan met de hand beide neusgaten toegedrukt. Nu Iaat men den patiënt een vooraf in den mond genomen slokje water doorslikken. Op hetzelfde oogenblik knijpt men den ballon matig krachtig samen. De lucht zal dan door de buis van Eustachius
in het oor gedreven worden. Hetzelfde wordt bereikt door den patiënt hik hak hok of iets anders hardop te laten zeggen. Bij kleine kinderen is het voldoende hen te laten schreeuwen. Door een verbindingsbuis tusschen het oor van den onderzochte en dat van den geneesheer, kan de laatste hooren of de lucht in het oor binnendringt en tevens of er een ziekelijke opening in het trommelvlies, ophooping van vocht in de oortrompet of trommelholte is, enz.
3. Catheterisatie van de Eustachiaansche buis. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een z.g. oorcatheter en een grooten gummi ballon voorzien van een conisch toeloopend aanzetstuk. Een oorcatheter is een metalen of hardgummi buis, die ongeveer 14 c.M. lang is. Aan het eene uiteinde is deze buis eenigszins omgebogen, het andere uiteinde is kegelvormig verwijd en van een oogje voorzien.
De catheter wordt ingevoerd door de onderste neusgang (met het omgebogen gedeelte naar beneden gericht) totdat men stuit op den achterwand van de neuskeelholte. Nu wordt de catheter 90° omgedraaid naar het tusschenschot van den neus, en daarna teruggetrokken, totdat men tegen dit middenschot stuit. Hierna wordt de catheter ruim 180° teruggedraaid, dan ligt het uiteinde van den catheter in normale omstandigheden in de opening van de Eustachiaansche buis. De conisch toeloopende stop van den gummi ballon wordt nu in het wijde gedeelte van den oorcatheter gebracht en door toeknijpen van den ballon lucht door den catheter en de Eustachiaansche buis in de trommelholte geblazen. Op deze wijze kunnen ook medicijnen in de trommelholte gebracht worden. Er zijn echter verschillende omstandigheden, o.a. verkrommingen van het neustusschenschot, die het invoeren van den oorcatheter moeilijk of zelfs onmogelijk kunnen maken.