liesstreek, regio inguinalis, het onderste gedeelte van den buik, de grens tusschen het onderlijf en de beenen; het beloop der liezen wordt aangegeven door een van de heupen naar de geslachtsdeelen loopende plooi (liesplooi), ongeveer overeenkomende met den liesband of Poupartschen band (ligamentum Poupartii), een pezige streng, welke den ondersten vrijen rand der uitwendige schuine buikspier vormt. Door het uit elkander wijken van de beide bladen der bindvliesbekleeding van deze buikspier, ontstaat een uit de buikholte naar onder voerend kanaal, waarin vaak net of darmen uitzakken (liesbreuk, hernia inguinalis). Door dit kanaal, het lieskanaal (canalis inguinalis), loopt bij den man de zaadstreng, bij de vrouw de ronde baarmoederband; het is ongeveer 4 centimeter lang en verloopt in schuine richting van boven en buiten naar onder en binnen; bij de vrouw is het langer en nauwer, dan bij den man.
Een weinig schuin verloopend en wijd lieskanaal verraadt den aanleg voor het krijgen van een breuk.De uiteinden van het kanaal dragen den naam van inwendigen of achtersten en uitwendigen of voorsten liesring. Een ander kanaal in de liesstreek laat de groote bloedvaten voor de dij bestemd door en heet daarom dijring of dijkanaal (canalis cruralis); ook in dit kanaal kunnen breuken afzakken, die den naam dragen van dijbreuken. Behalve breuken komen in de L. ook ontstekingachtige zwellingen der talrijke daarin gelegen lympheklieren (liesklieren, glandulae mguinain) voor, welke men in den regel bubonen of klapooren noemt.