De kunsthanden en beenen uit vroegeren tijd (Götz von Berlichingen, hertog Christiaan van Brunswijk) hebben voornamelijk slechts historische waarde. Eerst door de samenwerking van technicus en geneesheer, liefst nog gesteund door de hulp van intellectueele invaliden, kon de vervaardiging van K. een hooge vlucht nemen; begunstigend op de ontwikkeling der techniek werkte o.a. de laatste oorlog.
De aan K. te stellen eischen zijn: 1. overeenstemming in vorm en grootte met het gezonde lid;
2. licht maar duurzaam;
3. eenvoudige, gemakkelijke en zekere bevestiging aan den stomp;
4. een gewrichtsbeweeglijkheid, die de normale nabijkomt;
5. goedkoope aanschaffing en reparatie;
6. een zoo goed mogelijk herstel der functie. Het laatste is echter meestal nog slechts zeer beperkt mogelijk.
Men onderscheidt luxe- en werkapparaten; voor de laatste soort voldoen op den duur de eenvoudige vormen het best (voor het been een stelt, voor den arm een grijphaak). In den laatsten tijd zijn de K. veel lichter van constructie geworden; zoo weegt een metaalhuls van Pfister voor de dij 4½ pond, voor het onderbeen 4, voor den arm ½ pond, enz. Kunstmatige ledematen mogen niet worden aangelegd, voor de amputatiewond veranderd is in een stevig litteeken, dus niet binnen 6 tot 10 maanden na de operatie.