Koffieboonen zijn de van hun hulsels ontdane en gedroogde zaden van den koffieboom, die inheemsch is in tropisch Afrika en Azië. Van de 29 of 30 bekende soorten worden slechts twee in het groot gekweekt, n.l.
Coffea arabica en Coffea liberica. De eerste is inheemsch in Zuid-Abyssinië, vanwaar zij naar Arabië is overgebracht, de tweede in Liberia. De in onze koloniën geteelde Java-Mandheling en andere koffiesoorten behooren tot de Arabische en staan beter aangeschreven dan de Liberia K. De Arabische koffieplant gedijt het best in hooge, de Liberische daarentegen in lage streken. In het wild bereikt zij een hoogte van 5—15 Meter; op de plantages wordt zij evenwel in den regel door topping in haar ontwikkeling belemmerd, voornamelijk om het inoogsten der rijpe vruchten te vergemakkelijken. Zij verlangt een gemiddelde temperatuur van 15° C. en veel vocht.
De vrucht is een bes, ter grootte van een kers, eivormig, soms rond, in den rijpen toestand donker violet van kleur; elke bes bevat twee, met hun vlakke zijde tegen elkander liggende zaden (koffieboonen); deze zaden bestaan uit een hoornachtig kiemwit en een uiterst kleine, excentrische kiem. Soms bevat een bes, door het mislukken van een der zaadknoppen, slechts één zaad van eironden vorm; dit is z.g. mannetjes- of parelkoffie.K. is geen voedings- doch een genotmiddel; het aftreksel der gebrande en tot poeder gemalen koffieboonen werkt opwekkend op het zenuwgestel en bevordert in kleine hoeveelheden de werking van het hart en de urineafscheiding. De belangrijkste eigenschappen der K. zijn haar vermogen om den honger voor het oogenblik te stillen, en de werkzaamheid van den geest te verhoogen; deze eigenschappen berusten op haar coffeïnegehalte (zie Coffeine) en ook op andere bestanddeelen, die zich eerst bij het branden vormen. In kleine hoeveelheden genoten is K. onschadelijk voor gezonde menschen; bepaald nadeelig werkt zij echter bij zenuwlijders, bij kinderen, bij maaglijders en bij lijders aan nerveuse hartkloppingen. Door al deze personen mag K. dus niet worden gebruikt. Daarenboven is het drinken van groote hoeveelheden koffie voor iedereen af te keuren. Ten zeerste is de gewoonte van sommige menschen te veroordeelen, die 's avonds laat of 's nachts geestelijken arbeid willen verrichten en zich daarbij den slaap zoeken te verdrijven door K.; deze handelwijze legt bijna altijd den grond tot zenuwstoornissen. Daarentegen is zwarte K. bij vele ziekelijke toestanden, b.v. bij acute alcoholvergiftiging, bij verzwakking der hartwerking enz. van groot nut. Homoeopathen en aanhangers der natuurgeneeswijze veroordeelen het gebruik van K. geheel; zij vervangen dit genotmiddel door de uit geroosterde graankorrels bereide Malzkoffie (Kathreiner). Schadelijk is deze oneigenlijke K. niet, evenmin als de als surrogaat of bijvoeging gebruikte cichorei- en peekoffie. In den laatsten tijd wordt z.g. coffeïnvrije koffie in den handel gebracht, waarvan het coffeïne-gehalte tot 0.15 pCt. is verminderd. De uit geroosterde eikels bereide eikelkoffie is door zijn groot looizuurgehalte bij diarrhee, vooral bij kinderen, een nuttige drank.