Gepubliceerd op 14-06-2022

Immuniteit

betekenis & definitie

de onvatbaarheid van een organisme voor bepaalde ziekten. De I. kan aangeboren of verworven zijn.

De aangeboren I. of natuurlijke I. strekt zich voor sommige ziekten uit over een geheele soort; zoo is, voor zoover men weet, alleen de mensch vatbaar voor besmetting met gonorrhoe en roodvonk, terwijl de dieren, waarop men tot heden proeven heeft genomen, voor deze ziekten immuun schijnen te zijn; omgekeerd worden dieren aangetast door besmettelijke ziekten, waarvoor de mensch immuun is, b.v. runderpest. _De I. kan ook beperkt zijn tot een bepaald ras, zoo zijn de Negers b.v. immuun voor de gele koorts, duiven voor morphine, konijnen voor belladonna, vele slangen voor het vergift van haar eigen. soort enz. Ongetwijfeld bestaat er verder ook individueele I die b.v. voor pokken, mazelen, enz., zeldzamer voorkomt dan voor typhus en cholera. Eindelijk is er een I., die het gevolg is van den leeftijd; zoo bieden volwassenen weerstand aan schadelijke stoffen die bij zuigelingen zware maag- en darmaandoeningen (kindercholera) veroorzaken. De aangeboren L is veelal een overgeërfde, in den strijd om het bestaan langzamerhand verkregen I. van een bepaalde soort of ras tegen zekere schadelijke invloeden. Het bloed bezit hierbij geen bepaalde antitoxische eigenschappen; de I. is gebonden aan de geheele constitutie, dus aan de cellen (of aan bepaalde verweerapparaten), waarom deze vorm door von Behring ook wei histogene l. genoemd werd in tegenstelling tot de haematogene.

Wat de verworven I. betreft, zoo is het een lang bekend en vaststaand feit, dat menschen, die zekere ziekten, als pokken, roodvonk, enz. hebben gehad en daarvan zijn hersteld, voor altijd of voor eenigen tijd beveiligd zijn voor nieuwe besmetting met de desbetreffende ziektekiemen. Deze op natuurlijke wijze verkregen I. is bij eenige infectieziekten, b.v. cholera, van zeer korten duur; bij andere, b.v. pokken, duurt zij zeer lang. Van het feit, dat sommige ziekten, indien zij, zelfs in zeer lichten graad, een organisme hebben aangetast, tegen nieuwe besmetting beschermen, is allereerst partij getrokken om pokken te bestrijden (zie Vaccinatie).

In 1880 gelukte het Pasteur het Jennersche beginsel der vaccinatie ook op andere besmettelijke ziekten toe te passen. Hij toonde aan, dat het mogelijk is door inenting met zeer verzwakte bacterieculturen langzamerhand I. te verkrijgen voor doodelijke hoeveelheden. Bij deze methode tot opwekken van kunstmatige I. van dieren doet men bij het normale dier de betreffende ziekte in lichten graad ontstaan, hetzij door een zeer geringe hoeveelheid virus (het ziek-makende vergift van bacteriën of de bacteriën zelf) in het lichaam te brengen, hetzij door inenting met verzwakte culturen, hetzij eindelijk door gelijktijdige toepassing van een antisepticum en de smetstof. Door opvolgende inentingen met telkens grootere hoeveelheden virus verkrijgt men dan steeds hooger graden van I. Daar deze methode van immuniseering echter zeer omslachtig en niet zonder gevaar is, wordt zij weinig toegepast op den mensch. Het groote gevaar bij besmettelijke ziekten gaat niet uit van de bacteriën zelf, maar van hun giftige stofwisselings-producten, toxinen of toxalbuminen geheeten.

Het was dan ook een belangrijke vooruitgang, toen Salmon en Smith in 1887 aantoonden, dat men dieren ook tegen deze toxinen kan immuniseeren. Meestal is een dier, dat immuun is voor de toxinen van een bepaalde bacteriënsoort, dit ook voor die bacteriën zelf; het omgekeerde is echter niet het geval. In het bloedserum van dieren, die tegen toxinen geïmmuniseerd worden, ontstaan neutraliseerende verbindingen, antitoxinen of antilichamen geheeten. Von Behring ontdekte nu dat men behalve door de Pasteursche inentingen met verzwakt virus (actieve Immuniseering) ook I. kan opwekken, door een dier in te spuiten met het antitoxinehoudend serum van een actief geïmmuniseerd dier; dit is de passieve immuniseering of heilserumtherapie, die een zoo groote omwenteling heeft teweeggebracht in de behandeling van vele besmettelijke ziekten. Zij ontstaat veel sneller dan de actieve, maar duurt daarentegen korter.

Wat het ontstaan der beschermende, I. bewerkende stoffen betreft, zoo is hiervoor door Ehrlich een zeer geniale theorie opgesteld. Hij neemt aan, dat een bacteriënvergift slechts dan op het organisme kan werken, wanneer het in aanraking komt met en gebonden wordt aan bepaalde cellen van het organisme. Zoo moet b.v. het tetanusgift, wil het werken, aan cellen van het ruggemerg gebonden worden, hetgeen weer alleen geschieden kan met behulp van zekere atoomgroepen dier cellen; deze atoomgroepen noemt Ehrlich daarom receptoren. De cel wordt door deze binding beschadigd en daardoor aangespoord of geprikkeld de betreffende atoomgroepen nieuw te vormen, hetgeen zij, in overeenstemming met een algemeene biologische wet, in overmaat doet. Naar mate nu de receptoren door nieuw in het organisme gebracht vergift opnieuw worden bezet, wordt de cel gedurig weer tot overmatige vorming daarvan gedwongen; ten slotte worden de receptoren afgestooten, geraken in het bloedserum en vormen een antitoxine (tegengift), daar zij het gift reeds in het bloed tegenhouden en neutraliseeren, en beletten tot de ontvankelijke cellen door te dringen. Terwijl bij immuniseering tegen diphtherie en tetanus antitoxische sera ontstaan, welke de vergiften der bacteriën neutraliseeren, worden na injectie met de verwekkers van typhus, cholera, pest, enz., beschermende stoffen gevormd, die wel de bacteriën dooden, doch het gift dat zij meevoeren, niet onschadelijk maken; zij heeten bacteriedoodende of bactericide sera en worden tot dusver gebruikt voor immuniseering van gezonden, niet voor behandeling van door de betreffende ziekte aangetaste individuen. Deze bactericide sera bestaan uit twee componenten; de eene, door Ehrlich het immuunlichaam geheeten, is voor elke ziekte specifiek en weinig gevoelig voor schadelijke invloeden, als b.v. hooge temperaturen; de andere, door Ehrlich complement, door Buchner alexine genoemd, is niet specifiek en bezit weinig weerstandsvermogen.

Door middel van het immuunlichaam wordt het complement aan de bacteriën gebonden, welke laatste daardoor gedood worden. Behalve het antitoxische of bactericide vermogen bezit het bloedserum van een geïmmuniseerd individu ook de eigenschap de bacteriën te agglutineeren, te vereenigen tot vlokkige massa's; van dit agglutinatie-vermogen wordt partij getrokken om de identiteit van bacteriën vast te stellen (Pfeiffer-Grubersche reactie) en in gevallen waarin de diagnose twijfelachtig is, b.v. bij typhus, deze te bevestigen (Widalsche reactie).

Het is ook gelukt I. op te wekken voor vele plantaardige en dierlijke vergiften. In beginsel was dit reeds lang bekend. De naam Mithridatismus is ontleend aan den bekenden koning, die zich aan de meest verschillende vergiften gewende, om tegen vergiftiging gevrijwaard te zijn. De Stiermarkers krijgen door het voortdurend gebruik van arsenicum een zekere I. tegen dit vergift, zoo ook morphinisten tegen morphine, enz. Tot natuurlijk verkregen I. zou men ook de acclimatisatie kunnen rekenen.

< >