zijn oorspronkelijk ronde celhoopjes in een vliezig omhulsel, gelegen in de schors der eierstokken. Langzamerhand, bij het z.g. rijp worden der follikels worden de cellen uit elkaar gedreven door een door haar zelf afgescheiden vocht (liquor folliculi). Op één plaats blijven zij echter opgehoopt (discus ovigerus), terwijl één of soms twee dier cellen grooter zijn dan de andere; dit zijn de eicellen.
Door toeneming van het vocht wordt de follikel steeds grooter, bereikt de oppervlakte van den eierstok en barst, waarbij de eicel wordt uitgestooten. In den ledigen follikel treedt bloeding op, daardoor ontstaat het (roode) corpus rubrum, dat langzamerhand door verandering der bloedkleurstof overgaat in het (gele) corpus luteum; ten slotte verdwijnt ook dit en blijft slechts een litteeken over.
