hoog, hooggelegen, bovenste, opper-, boven-; rechtop, opgeheven; luid, helder, hooggestemd; voornaam, aanzienlek; groot, verheven; vroegst, ver; haute antiquité, grijze oudheid; vaisseau de haut bord, groot schip; haute bourgeoisie, deftige burgerij; tenir la bride (la main) haute à, kort houden, op de stang rijden, onder de duim houden; la haute Egypte, Opper-Egypte; haut enseignement, hoger onderwijs; la haute mer, de open zee; de haute mer, diepzee-; la mer est haute, de zee staat hol; le haut Rhin, de Boven-Rijn; haut de 10 mètres, 10 m hoog; haut en couleur, sterk gekleurd, hoogrood;
II. hoog, hard, luid; haut les mains!, handen omhoog!; mentionné plus haut, hierboven vermeld; jamais un mot plus haut que l'autre, altijd even kalm; in de beste verstandhouding; dire (penser) tout haut, hardop zeggen (denken);
III. top, bovenste deel; hoogte; des hauts et des bas, voor- en tegenspoed; haut de forme, hoge hoed; le haut du pavé, de kleine steentjes; tenir le haut du pavé, een eerste viool spelen; 10 mètres de haut, 10 m hoog; de haut (en bas), fig. uit de hoogte; voir les choses de haut, een ruime blik hebben; en haut, boven, naar boven, omhoog; tout le monde en haut!, alle hens aan dek!; d'en haut van boven, van hogerhand; en haut de, bovenaan; par en haut, van boven; boven langs; zie ook: main, voix, prendre.