Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Voix

betekenis & definitie

stern; uitspraak, mening; vorm; voix active (passive), bedrijvende (lijdende) vorm; voix consultative, raadgevende stem; voix humaine, menselijke stem; vox humana [v. orgel]; voix pronominale, reflexief gebruik; la voix publique, de openbare mening; voix de poitrine (de tête), borst-, kopstem; il n'y a qu'une voix sur son compte, er is maar één roep over hem; avoir voix au chapitre, stem in het kapittel hebben; ook een woordje mee te spreken hebben; medezeggenschap hebben; avoir de la voix, stem hebben [om te zingen]; donner de la voix, aanslaan [v. hond]; donner toute sa voix, zijn stem in volle kracht uitzetten; donner sa voix à, zijn stem uitbrengen op; iets goedkeuren; faire sa grosse voix, een stem opzetten, opspelen; faire la petite voix, met een lief stemmetje praten; prendre (recueillir) les voix, de stemmen opnemen; à voix basse, zachtjes; à haute voix, hardop; luid; à deux (trois) twee-, driestemmig; à la voix de l'avocat, volgens de mening van de advocaat; aux voix!, stemmen!; aller aux voix, tot stemming overgaan, stemmen; mettre aux voix in stemming brengen; de vive voix, mondeling; d'une commune voix, d’une seule voix, tout d'une voix, éénstemmig; être en voix, bij stem zijn; élu par mille voix, met 1000 stemmen gekozen; par la voix publique, bij geruchte; sans voix, zonder stem; sprakeloos.

< >