Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

tippelaar

betekenis & definitie

(straat)dief

In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Een min of meer vaste verbinding was tippelaar op klompen voor ‘lafaard, iemand zonder lef’. Gozertippelaar, een samenstelling die 1906 is opgetekend, werd gebruikt voor ‘iemand die bij avond op dronken lui uitgaat, om ze te beroven’.

• Ze maakte er geen geheim van dat bijna alle mannen in ons huis ‘rausjers’ of ‘tippelaars’ waren, zooals ze gewone dieven noemde. ¶ Olive Chr. Malvery, In de modder der wereldstad (1910), p. 178
• Die gehaaide tippelaars kon je ’n boodschap sture, ware net eve-goed zoo link as hij. ¶ Alex Booleman, Verdoemenis (1931), p. 24
• Een moeder, die het doodschoppen niet waard is, een losse tippelaar van ’n vader, net niet erg genoeg om die twee uit de ouderlijke macht te ontzetten, je moet eigenlijk medelijden met zo’n jog hebben. ¶ Piet Bakker, Ciske de rat (1941), p. 48

< >