Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

mies

betekenis & definitie

kwalijk, ongunstig, lelijk, armetierig

In 1899 voor het eerst opgetekend, in de Woordenschat van De Beer en Laurillard, een van de eerste Nederlandse woordenboeken waarin relatief veel aandacht wordt besteed aan platte en Bargoense woorden. Mies wordt hier gedefinieerd als ‘leelijk’. Via het Jiddisch ontleend aan het Hebreeuwse mioes, dat ‘afkeer, minderwaardigheid’ betekent. Ook aangetroffen als miesj, miesch(t), misch, enzovoort. De Grote Van Dale (2005) kent het tevens in de betekenis ‘bangelijk’ (‘een mies kereltje’) en vermeldt de verbinding zich mies maken voor ‘zich zorgen maken, tobben (over iets)’.

Mies komt (in de betekenis ‘verkeerd, mis’) voor in het volgende grapje: een joodse jongen komt met zijn niet-joodse vriendin voor het eerst bij zijn ouders, en stelt haar voor: ‘Hallo vader, dit is Mies.’ ‘Ja, dat zie ik,’ zegt de vader, ‘maar hoe heet ze?’

• Waar heb je die gekocht? Hoeveel heb je er voor betaald? Vijf-en-twintig gulden? Laat je dan door Nathannetje Souget zeggen, dat ze je bedonderd hebben. Dat is wat wij ‘mieschjt’ noemen. Jawel, om u te dienen, ‘mieschjt.’ ¶ Bernard Canter, Kalverstraat (1904), p. 182
• Liever verzoop-ie zich… mies én nakend én praats. ¶ Samuel Goudsmit, Zoekenden (1907), p. 61
• God wat vermoeiend. Frans en ik waren ook zeer uitgelaten. Net nog tegen Jean-Paul over de kamer. Maar nu worden we miesj. Krijgen toch de pest in, dat wij er niet bij zijn geweest. ¶ Remco Campert, De film Het gangstermeisje (1966), p. 87

< >